Bi-3H oefentoets H10 en H11.1 t/m 11.3
1 / 35
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
10.2: Is baardgroei een secundair of een primair geslachtskenmerk?
A
primair
B
secundair
Slide 2 - Quizvraag
10.2: Is het krijgen van borsten een primair of secundaire geslachtskenmerk?
A
primair
B
secundair
Slide 3 - Quizvraag
10.2:Is een vagina een primair of secundaire geslachtskenmerk?
A
primair
B
secundair
Slide 4 - Quizvraag
10.1:Wat is de juiste volgorde van levensfasen.
A
Baby, peuter, kleuter, kind, adolescent, puber, volwassene, ouder
B
Baby, kleuter, peuter, kind, puber, adolescent, volwassene, ouder
C
Baby, peuter, kleuter, kind, puber, adolescent, volwassene, ouder
D
Baby, kleuter, peuter, kind, adolescent, puber, volwassene, ouder
Slide 5 - Quizvraag
10.1:Welke lichamelijke ontwikkeling hoort er bij een kleuter
A
Borsthaar
B
Leren lopen
C
Leren zitten
D
Leren rennen
Slide 6 - Quizvraag
10.1:Welke geestelijke ontwikkeling hoort er bij een puber
A
Leren praten
B
emoties een naam geven
C
Seksuele voorkeur ontwikkelen
D
Leren fietsen
Slide 7 - Quizvraag
10.1:Waardoor stop je met groeien?
A
Als de groeischijven van kraakbeen verkalken
B
Als je groeischijven helemaal kraakbeen zijn geworden
C
Als je groeischijven heel dik zijn geworden
D
Als hormonen de celdeling in de groeischijven stoppen
Slide 8 - Quizvraag
10.1:Vanaf welke leeftijd
hebben meisjes een
groeispurt
hebben meisjes een
groeispurt
A
rond de 9 jaar
B
rond de 12 jaar
C
rond de 13 jaar
D
rond de 15 jaar
Slide 9 - Quizvraag
10.1:Hormonen komen via het bloed bij alle organen. Wanneer reageren de cellen op het hormoon?
A
Zodra een hormoon bij de receptoren van de cellen komen
B
zodra de hormonen passen op de receptoren van de cellen
C
Wanneer het cellen zijn van een doelwitorgaan
D
Zodra een cel actief is
Slide 10 - Quizvraag
11.1: Waar rijpen de eicellen?
A
Eierstok
B
Eileider
C
Baarmoeder
D
Vagina
Slide 11 - Quizvraag
11.2: Waar vindt de innesteling plaats?
A
Eierstok
B
Eileider
C
Baarmoeder
D
Vagina
Slide 12 - Quizvraag
11.1: Op welke dag begint het opbouwen van het slijmvlies?
A
dag 1
B
dag 6
C
dag 14
D
dag 18
Slide 13 - Quizvraag
11.2: Vinden bij een zwangere vrouw menstruatie plaats? En ovulatie?
A
Zowel menstruatie als ovulatie
B
Wel menstruatie maar geen ovulatie.
C
Wel ovulatie maar geen menstruatie.
D
Geen menstruatie en geen ovulatie.
Slide 14 - Quizvraag
11.2:Sonja is in verwachting. De eerste dag van haar laatste menstruatie was op 12 januari.
Bepaal op welke dag ze ‘is uitgerekend’.
Bepaal op welke dag ze ‘is uitgerekend’.
A
18 oktober
B
14 september
C
12 november
D
1 oktober
Slide 15 - Quizvraag
11.1:Wat is de functie van de bijballen?
A
Het tijdelijk opslaan van zaadcellen
B
Het maken van zaadcellen
Slide 16 - Quizvraag
Zaadbal
Zaadleider
Bijbal
Blaas
Zwellichaam
Prostaat
Urinebuis
Slide 17 - Sleepvraag
11.1Hoe noemen we nummer 1?
A
eileider
B
vagina
C
baarmoeder
D
eierstok
Slide 18 - Quizvraag
11.1:Hoe noemen we nummer 3?
A
eileider
B
baarmoeder
C
vagina
D
eierstok
Slide 19 - Quizvraag
Baarmoeder
Eierstok
Eileider
Slide 20 - Sleepvraag
eierstokken
De eileider
de baarmoeder
maagdenvlies
clitoris
Hier worden de eicellen gemaakt
Vervoert rijpe eicel richting baarmoeder
Hierin groeit het ongeboren kindje
randje slijmvlies aan begin van vagina
Gevoelig voor seksuele prikkels
Slide 21 - Sleepvraag
11.1:Kijk naar het plaatje.
Wat gebeurt er op dag 19-20-21 in deze menstruatiecyclus?
Wat gebeurt er op dag 19-20-21 in deze menstruatiecyclus?
A
Ongesteld zijn
B
Ovulatie
C
Innesteling
D
Menstruatie
Slide 22 - Quizvraag
11.2:Hoe noemen we een kindje na 12 weken zwangerschap?
A
Kindje
B
Embryo
C
Foetus
D
Baby
Slide 23 - Quizvraag
11.3: Met welke fase begint de bevalling?
A
indaling
B
ontsluiting
C
uitdrijving
D
nageboorte
Slide 24 - Quizvraag
11.3: Tijdens welke fase van de bevalling wordt een baby geboren?
A
Indaling
B
Uitdrijving
C
Ontsluiting
D
Nageboorte
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de volgordevan een zwangerschap en bevalling?
Innesteling
Embryo
Ontsluiting
Uitdrijving
Nageboorte
Slide 26 - Sleepvraag
10.4: Wat is de meest voorkomende SOA in Nederland?
A
AIDS
B
Chlamydia
C
Gonorroe
D
Syfilis
Slide 27 - Quizvraag
10.4:Iemand die HIV-besmet is heeft maar 1 soort hiv-virus in zijn bloed
A
onjuist, er zijn altijd meerdere soorten
B
juist, het is maar 1 soort hiv-virus
Slide 28 - Quizvraag
10.4: Welke betrouwbare voorbehoedsmiddelen zijn tegen geslachtsziektes?
A
pil
B
condoom
C
spiraal
D
voor het zingen de kerk uit.
Slide 29 - Quizvraag
10.1/11.1: De hypofyse produceert
A
Testosteron
B
Oestrogenen
C
Hormonen die werking teelballen, eierstokken en groei regelen
D
Zaadcellen en eicellen
Slide 30 - Quizvraag
10.2: Iemand die valt op iemand van het andere geslacht, noemen we:
A
biseksueel
B
homoseksueel
C
a-seksueel
D
heteroseksueel
Slide 31 - Quizvraag
10.2:Iemand die valt op zowel mannen als vrouwen, noemen we:
A
homoseksueel
B
biseksueel
C
transseksueel
D
heteroseksueel
Slide 32 - Quizvraag
11.1:Waar wordt oestrogeen geproduceerd?
A
Hypofyse
B
hypothalamus
C
Follikel
D
Nieren
Slide 33 - Quizvraag
11.1:Welke hormonen geeft de hypofyse af?
A
FSH en LH
B
LH en GnrH
C
LH en oestrogenen
Slide 34 - Quizvraag
11.1:Wat doen progesteron en oestrogeen NIET?
A
Zorgen voor groei van het baarmoederslijmvlies en in stand houden en goed doorbloed raken ervan.
B
Ontwikkeling secundaire geslachtskenmerken
C
Remmen van productie FSH
D
Zorgen voor de rijping van een follikel
