In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Voorzetsels - Plaatsbepaling in zinnen
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Leerdoel
Aan het einde van deze les ken je de voorzetsels
en kun je ze correct toepassen in zinnen.
Slide 2 - Tekstslide
Introduceer het leerdoel van de les aan de studenten.
Wat weet je al over voorzetsels?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Wat zijn voorzetsels?
Voorzetsels zijn woorden die aangeven waar personen of voorwerpen zich bevinden in relatie tot een ander object.
Slide 4 - Tekstslide
Laat enkele voorbeelden zien van voorzetsels zoals 'op', 'onder', 'naast', 'bij', 'voor', 'achter' en 'in'.
Plaatsbepaling
Voorzetsels geven plaatsbepaling aan in een zin.
Bijvoorbeeld: 'De hond ligt op de mat.'
Slide 5 - Tekstslide
Laat enkele voorbeelden zien van zinnen met voorzetsels en vraag de studenten om aan te geven wat de plaatsbepaling is.
Voorzetsels oefenen
Laten we oefenen met het gebruik van voorzetsels in zinnen. Vul de juiste voorzetsels in de zin: 'De kat loopt ... de tafel.'
Slide 6 - Tekstslide
Laat de studenten de juiste voorzetsels invullen en bespreek daarna de antwoorden.
wordwall.net
Slide 7 - Link
Deze slide heeft geen instructies
Voorbeelden
Hier zijn enkele voorbeelden van zinnen met voorzetsels:
'Het boek ligt naast de laptop.'
'De fiets staat voor het huis.'
'De sleutels zijn onder de bank gevallen.'
Slide 8 - Tekstslide
Laat de studenten deze zinnen lezen en vraag ze om aan te geven wat de plaatsbepaling is.
Meer oefenen
Laten we meer oefenen met het gebruik van voorzetsels in zinnen.
Vul de juiste voorzetsels in de zin: 'De tas hangt ... de deur.'
Slide 9 - Tekstslide
Laat de studenten de juiste voorzetsels invullen en bespreek daarna de antwoorden.
wordwall.net
Slide 10 - Link
Deze slide heeft geen instructies
Voorzetsels en betekenis
Sommige voorzetsels hebben meer dan één betekenis. Bijvoorbeeld:
'onder' kan betekenen dat iets zich bevindt onder een object, maar ook dat iets minder dan iets anders is.
Slide 11 - Tekstslide
Leg uit dat sommige voorzetsels meer dan één betekenis kunnen hebben en geef enkele voorbeelden.
Zelf oefenen en huiswerk.
Laten we ons concentreren op het gebruik van voorzetsels in zinnen.
Schrijf vijftien zinnen op met voorzetsels.
Slide 12 - Tekstslide
Laat de studenten in groepjes werken en hun resultaten bespreken.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 13 - Open vraag
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 14 - Open vraag
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 15 - Open vraag
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.