Hoofdstuk 13 - Futurum
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Video
Welke woorden geven aan dat het futurum is?
Over 20 minuten begint het buikspier kwartier!
Over 20 minuten begint het buikspier kwartier!
A
Over 20 minuten
B
begint
C
het buikspier kwartier
Slide 4 - Quizvraag
Welk werkwoord wordt hier gebruikt?
Volgende week zal het nieuwe rooster op de website staan.
Volgende week zal het nieuwe rooster op de website staan.
A
Zijn
B
Willen
C
Zullen
D
Gaan
Slide 5 - Quizvraag
Er zijn 3 manieren om de toekomende tijd aan te geven. Welke manier is GEEN manier om toekomst aan te geven?
A
Zullen + actie werkwoord
B
gaan + actie werkwoord
C
Presentum + tijdsaanduiding
D
zijn + actie werkwoord
Slide 6 - Quizvraag
Als je zullen informeel gebruikt. Wat betekent het dan?
A
Een belofte
B
Een verplichting
C
Een directe actie in het verleden
D
Geen van de antwoorden is juist
Slide 7 - Quizvraag
Vertaal de volgende zin naar het Spaans of Engels.
Hans komt volgende week niet.
Hans komt volgende week niet.
Slide 8 - Open vraag
Vertaal de volgende zin naar het Engels of Spaans.
We gaan nu even koffie drinken.
We gaan nu even koffie drinken.
Slide 9 - Open vraag
Vertaal de volgende zin naar het Spaans of Engels.
Over enkele ogenblikken zullen we aankomen op station Utecht.
Over enkele ogenblikken zullen we aankomen op station Utecht.
Slide 10 - Open vraag
Slide 11 - Tekstslide
Maak van deze zin een futurum door de tijdsbepaling toe te voegen.
Ik heb school.
Ik heb school.
Slide 12 - Open vraag
Maak van deze zin een futurum door de tijdsbepaling toe te voegen.
Ik ga naar India.
Ik ga naar India.
Slide 13 - Open vraag
Maak van deze zin een futurum door de tijdsbepaling toe te voegen.
Ik breng een souveniertje mee!
Ik breng een souveniertje mee!
Slide 14 - Open vraag
Maak van deze zin een futurum met het werkwoord zullen.
Ik ga naar Spanje toe.
Ik ga naar Spanje toe.
Slide 15 - Open vraag
Maak van deze zin een futurum met het werkwoord zullen.
Ik spreek heel goed Nederlands!
Ik spreek heel goed Nederlands!
Slide 16 - Open vraag
Maak van deze zin een futurum met het werkwoord zullen.
Ik drink koffie in een leuk restaurantje!
Ik drink koffie in een leuk restaurantje!
Slide 17 - Open vraag
Maak de volgende zin af met het werkwoord gaan + actiewerkwoord.
Vorig jaar ging ik naar Portugal, maar dit jaar ______________ naar Spanje.
Vorig jaar ging ik naar Portugal, maar dit jaar ______________ naar Spanje.
Slide 18 - Open vraag
Maak de volgende zin af met het werkwoord gaan + actiewerkwoord.
Vorig jaar ging met mijn basketbal team naar Giethoorn, maar _______________________ (naar Groningen)
Vorig jaar ging met mijn basketbal team naar Giethoorn, maar _______________________ (naar Groningen)
Slide 19 - Open vraag
Maak de volgende zin af met het werkwoord gaan + actiewerkwoord.
In 2010 zijn we naar Zuid-Afrika gegaan om Nederland te zien spelen, maar in 2024 __________________ (Duitsland).
In 2010 zijn we naar Zuid-Afrika gegaan om Nederland te zien spelen, maar in 2024 __________________ (Duitsland).
