Soms lees je in de tekst het tegenovergestelde van een moeilijk woord. Je kent het moeilijke woord niet, maar de tegenstelling wel, zo kan je de tekst toch begrijpen.
Tegenstellingen herken je aan de signaalwoorden:
maar, echter, toch en daarentegen.
Voorbeeld
Mijn opa en oma zijn heel welvarend, maar mijn ouders zijn niet rijk.