Elevator Pitch V2: Theorie

Dinsdag/woensdag 10/11 november - G2

  • 10 minuten stillezen (als je het boek nog niet uit hebt)
  • Herhaling jaar 1: begrippen fictie
  • Aan de slag!

timer
10:00
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Dinsdag/woensdag 10/11 november - G2

  • 10 minuten stillezen (als je het boek nog niet uit hebt)
  • Herhaling jaar 1: begrippen fictie
  • Aan de slag!

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Good practice elevator pitch
  • Inleiding
  • Middenstuk - 3 SEXI argumenten
  • Slot

  • Eén slide in Powerpoint
  • 3 minuten

Slide 2 - Tekstslide

Wonder - elevator pitch
  • Inleiding
Iedereen zou het boek ‘Wonder’ moeten lezen, want de belangrijke boodschap van het boek is dat uiterlijk er niet toe doet.
  • Middenstuk
           State: Het boek is mooi, want het maakt me op een mooie manier verdrietig.
           State: Het boek is indrukwekkend, want je leert een belangrijke les.
           State: Het boek is origineel, omdat het verhaal vanuit verschillende personages wordt  
                        verteld.
  • Slot
"Als je kunt kiezen tussen gelijk krijgen en aardig zijn, kies dan aardig zijn."

Slide 3 - Tekstslide

Spreken (en fictie)
  • Lichaamstaal
  • Stemgebruik
  • Leestekens


Slide 4 - Tekstslide

Fictie: begrippen
  • titelverklaring
  • personages
  • thema
  • realisme
  • fictie / non-fictie

Slide 5 - Tekstslide

Aan de slag!
Lees de uitleg en maak de vragen op de volgende slide
(7 t/m 25)

Slide 6 - Tekstslide

Titelverklaring:
1. Wat is de titel van je leesboek?
2. Wat heeft die titel te maken met de inhoud van je boek?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Medespelers en figuranten
Bijfiguren kun je onderverdelen in medespelers en figuranten.

Medespelers
Medespelers spelen een rol in het verhaal, maar minder groot dan die van de hoofdpersoon.
Figuranten 
Figuranten komen enkel voorbij, worden enkel genoemd in het verhaal, maar spelen geen rol in het verhaal.
.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Neem het hoofdpersonage van jouw boek in gedachte.
Beschrijf dit personage.
1. Hoe ziet hij eruit? 2. Welke kenmerken heeft hij? 3. Welke karaktereigenschappen heeft hij?

Slide 12 - Open vraag

Neem een bijfiguur uit jouw boek in gedachte.
Beschrijf dit personage.
1. Hoe ziet hij eruit? 2. Welke kenmerken heeft hij? 3. Welke karaktereigenschappen heeft hij?

Slide 13 - Open vraag

Hoe kun je de relatie tussen jouw hoofdpersoon en de bijfiguur beschrijven?
(denk aan: familie, vrienden, vijanden, goede/slechte band, helpers/tegenstanders)

Slide 14 - Open vraag

Thema van een verhaal
  • Meestal in een paar woorden of een zin weer te geven
  • Is eigenlijk de kortste samenvatting die je van het boek kunt geven

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het thema van jouw boek?

Slide 16 - Open vraag

Fictie en non-fictie
Fictie
Verzonnen verhalen over gebeurtenissen en mensen, die bedacht zijn door de schrijver (leesboek, stripverhaal, film, gedicht).

Non-fictie
Verhalen over de werkelijkheid, met feiten over (echte) mensen en (echte) gebeurtenissen. De schrijver heeft het niet bedacht/verzonnen. Het is echt gebeurd (krantenbericht, journaal) of geeft informatie (schoolboek).

Slide 17 - Tekstslide

Realistisch en niet-realistisch
Realistisch
Een schrijver verzint mensen en gebeurtenissen die erg lijken op de werkelijkheid, die echt zouden kunnen gebeuren

Niet-realistisch
Een schrijver verzint een verhaal met mensen en gebeurtenissen, die in werkelijkheid niet kunnen gebeuren. 

Slide 18 - Tekstslide

Herhaling: Non-fictie

Kijk nog eens goed naar de voorbeelden. Ze kunnen je helpen om de volgende vraag (op de volgende slide) te beantwoorden.

Slide 19 - Tekstslide

Herhaling:

Fictie is ...
A
verzonnen
B
echt gebeurd

Slide 20 - Quizvraag

Herhaling: Realistische fictie

Herhaling: Niet-realistische fictie
Kijk nog eens goed naar de voorbeelden. Ze kunnen je helpen om de volgende vraag (op de volgende slide) te beantwoorden.

Slide 21 - Tekstslide

Herhaling:

Realistisch is ...
A
lijkt op de werkelijkheid, kan echt gebeuren
B
lijkt niet op de werkelijkheid, kan niet echt gebeuren

Slide 22 - Quizvraag


Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non-fictie

Slide 23 - Quizvraag


Is dit fictie of non-fictie?
A
fictie
B
non fictie

Slide 24 - Quizvraag

Klaar?
Je mag nu verder lezen in je leesboek OF
verder werken aan je elevator pitch

Slide 25 - Tekstslide