H3 / berekeningen ec. voorraad, derving, gemiddelde voorraad, waarde voorraad bepalen, IWO

Goederenstroom (berekeningen)
Klas 1hoda
Schooljaar 2022-2023
Opleiding Ondernemer Retail
Docent: mevrouw Jansen
1 / 53
volgende
Slide 1: Tekstslide
RetailMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 53 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Goederenstroom (berekeningen)
Klas 1hoda
Schooljaar 2022-2023
Opleiding Ondernemer Retail
Docent: mevrouw Jansen

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik vorige lessen
  • In de vorige lessen hebben we als basis rekenen met procenten en een stukje retailrekenen
      geoefend (verkoopprijs, inkoopprijs, brutowinst, consumentenprijs, omzet, IWO,
      consumentenomzet, nettowinst)
  • We gaan nu starten met de berekeningen die bij het vak goederenstroom horen

Slide 2 - Tekstslide

Inhoud les
Uitleg berekeningen H3 boek Goederenstroom 
  • par. 3.1     berekenen economische voorraad
  • par. 3.3    berekenen derving en dervingspercentage
  • par. 3.4    berekenen gemiddelde voorraad
  • par. 3.6    berekenen inkoopwaarde van de omzet (IWO)
 
 

Slide 3 - Tekstslide

Berekeningen par. 3.1
Leerdoel:
Je leert hoe je de economische voorraad moet uitrekenen

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

                    Voorinkopen

  • Goederen die je hebt ingekocht, maar nog niet door de leverancier zijn geleverd (dus nog niet ontvangen in de winkel)

  • Noem je ook wel pijplijnvoorraad
                      Voorverkopen

  • Artikelen die al verkocht zijn aan
     de klant, maar nog in de winkel
     liggen (bijv. bestellingen via
     internet)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Oefenopgave
  • De waarde van de aanwezige voorraad in een woonwinkel is € 440.000,- 
  • Van deze voorraad is al voor € 210.000,- verkocht aan klanten, maar nog niet geleverd aan de klant
  • Bij de fabrikant van de meubels is een bestelling gedaan voor een bedrag van € 180.000, maar de bestelling is nog niet
     geleverd bij de winkel

 A.
Hoe groot is de technische voorraad?
 B. Hoe groot is de pijplijnvoorraad?
 C. Bereken de economische voorraad

Slide 8 - Tekstslide

Berekeningen par. 3.3
Leerdoel:
Je leert hoe je de derving en het dervingspercentage moet uitrekenen

Slide 9 - Tekstslide

Administratieve voorraad

De voorraad die volgens de voorraadadministratie in de winkel en het magazijn moet liggen


Werkelijke voorraad

Je fysieke (tastbare) voorraad die daadwerkelijk in de winkel en het magazijn aanwezig is
(technische voorraad)

Slide 10 - Tekstslide

Resultaten inventarisatie
  • De inventarisatie maakt duidelijk hoeveel de administratieve voorraad afwijkt van de
      werkelijke voorraad
  • Het verschil is derving en probeer je zoveel mogelijk te voorkomen
  • Het verschil tussen administratieve en werkelijke voorraad kun je uitdrukken in
      procenten = dervingspercentage

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Oefenopgave derving
De administratieve voorraad is € 580.000
De werkelijke voorraad is € 563.000
a. Wat is de derving?
b. Wat is het dervingspercentage?

Slide 13 - Tekstslide

Uitleg oefenopgave derving
  • a. Derving is administratieve voorraad -/- werkelijke voorraad = € 580.000 - € 563.000 = € 17.000
  • b. Dervingspercentage is derving / administratieve voorraad  x 100 = € 17.000 : € 580.000 x 100 = 2,93%
  • Dit betekent dat je 2,93% van wat je aan waarde denkt te hebben (volgens de administratieve voorraad) niet hebt

Slide 14 - Tekstslide

Berekeningen par. 3.4
Leerdoel:
Je leert hoe je de gemiddelde voorraad moet berekenen

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Begin- en eindvoorraad
Gemiddelde voorraad voor een periode berekenen:
  • wat was de voorraad aan het begin van de periode = beginvoorraad
  • wat was de voorraad aan het einde van de periode = eindvoorraad

Een integrale inventarisatie kan helpen bij het vaststellen van de voorraad op een bepaald moment.

Slide 17 - Tekstslide

Twee meetmomenten
  • Je kunt de gemiddelde voorraad berekenen aan de hand van twee meetmomenten in een
       periode (meestal een maand, kwartaal of een jaar)
  • Je meet dan met de begin- en eindvoorraad in die periode
  • Je krijgt dan de volgende formule

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Een voorbeeld
  • De waarde van de voorraad van een sportwinkel is op 1 januari € 25.500
  • De waarde van de voorraad op 31 december is € 23.850
  • De gemiddelde waarde van de voorraad is € 25.500 + € 23.850 = € 49.350 / 2 = € 24.675

Slide 20 - Tekstslide

Meerdere meetmomenten
  • De meeste ondernemers bepalen hun voorraad vaker per jaar
  • Dit noem je tussenvoorraden
  • Als je nu de gemiddelde voorraad wilt berekenen dan gebruik je alle voorraadaantallen die
      beschikbaar zijn

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Oefenvraag
bereken de gemiddelde voorraad van dit jaar

1/1      € 50.000
1/4     € 60.000
1/7     € 80.000
1/12   € 30.000

Slide 23 - Tekstslide

Uitwerking oefenvraag
1/1        € 50.000 x 0,5 = € 25.000
1/4       € 60.000 x 1      = € 60.000
1/7       € 80.000 x 1      = € 80.000
1/12     € 30.000 x 0,5  = € 15.000
                                                ___________ +
                                                € 180.000   :  3   =  € 60.000

Slide 24 - Tekstslide

Oefenvraag
Bereken de gemiddelde voorraad met de volgende voorraadaantallen van de fietstas 'Carrier':
1 januari            : 34 stuks
1 april                 : 32 stuks
1 juli                    : 40 stuks
1 oktober          : 28 stuks
31 december  : 22 stuks

Slide 25 - Tekstslide

Uitwerking oefenvraag
1 januari :                          34 stuks   x 0,5  = 17
1 april :                               32 stuks    x  1     = 32
1 juli :                                  40 stuks    x  1     = 40
1 oktober :                        28 stuks    x  1     = 28
31 december :                22 stuks    x 0,5 =  11
                                                                                 ______ +
                                                                                  128    :   4   = 32   (gemiddelde voorraad is 32 stuks)

Slide 26 - Tekstslide

Op 1 januari is de waarde van de voorraad € 15.800. Op 31 december is de waarde van de voorraad € 14.200. Wat is de waarde van de gemiddelde voorraad van dat jaar?

Slide 27 - Open vraag

Uitwerking vraag
€ 15.800 + € 14.200 = € 30.000 : 2 = € 15.000 

Slide 28 - Tekstslide

De waarde van de voorraad bij een winkel is:
- op 1 januari € 230.000
- op 1 juli € 225.000
- op 31 december € 245.000
Vraag: bereken de gemiddelde voorraad van dat jaar

Slide 29 - Open vraag

Uitwerking vraag
  • Meer dan twee metingen
  • De berekening wordt dan:

                                 (0,5 x € 230.000) +  € 225.000  +  (0,5 x € 245.000) =
                                        € 115.000         +  € 225.000  +           € 122.500       = € 462.500 : 2 = € 231.250

Slide 30 - Tekstslide

Terugblik vorige les (par. 3.1, 3.3 en 3.4)
We starten met wat vragen over de berekeningen van par. 3.1 t/m 3.4:
  • Par. 3.1   -   berekenen economische voorraad
  • Par. 3.3  -   berekenen derving en dervingspercentage
  • Par. 3.4  -   berekenen gemiddelde voorraad

Slide 31 - Tekstslide

De volgende gegevens zijn bekend:
- De waarde van de voorraad tuinmeubels in een tuincentrum is € 99.000
- Van deze voorraad is al voor € 7.500 verkocht, maar nog niet geleverd aan de klant
- Bij de fabrikant van de tuinmeubels is een bestelling gedaan voor een bedrag van € 11.000. Deze
bestelling is nog niet geleverd door de leverancier.
Vraag: bereken de economische voorraad

Slide 32 - Open vraag

Antwoord
Technische voorraad       € 99.000
Voorinkopen                        €  11.000         
______________________________________   +
Totale voorraad                  € 110.000
Voorverkopen                     €     7.500        
______________________________________   _
Economische voorraad  €  102.500

Slide 33 - Tekstslide

Je hebt de volgende gegevens:
- De voorraad op 1 januari is € 30.000
- De voorraad op 1 april is € 60.000
- De voorraad op 1 juli is € 42.500
- De voorraad op 1 oktober is € 75.000
Bereken de waarde van de gemiddelde voorraad.

Slide 34 - Open vraag

Antwoord
Gemiddelde voorraad = 
(0,5 x € 30.000) + € 60.000 + € 42.500 + (0,5 x € 75.000) = € 155.000 : 3 = 
€ 51.666,67

Slide 35 - Tekstslide

De volgende gegevens over de voorraad van een winkel zijn bekend:
- De administratieve voorraad is € 480.000
- De werkelijke voorraad is € 469.000
Wat is het dervingspercentage? Rond af op twee decimalen.

Slide 36 - Open vraag

Antwoord
  1. Derving is administratieve voorraad - werkelijke voorraad = € 480.000 - € 469.000 = € 11.000
  2. Dervingspercentage is derving / administratieve voorraad x 100 =
    € 11.000 / € 480.000 x 100 = 2,29 %

    Dit betekent dat je 2,29% van wat je aan waarde denkt te hebben (volgens de administratieve voorraad) niet hebt.

Slide 37 - Tekstslide

Berekeningen par. 3.6
Leerdoel:
Je leert hoe je de inkoopwaarde van de omzet moet berekenen 

Slide 38 - Tekstslide

Inkoopwaarde van de omzet (IWO)
Is het totale aantal artikelen dat verkocht is 
tegen inkoopprijs

Slide 39 - Tekstslide

IWO
Een winkel heeft 30 kaarsen verkocht. De winkel moet een inkoopprijs van € 1,50 per stuk betalen voor deze kaarsen. Wat is de inkoopwaarde van de omzet (in euro's)?

Slide 40 - Tekstslide

IWO
Een winkel heeft 40 tassen voor € 25,- per stuk ingekocht. De winkel heeft hiervan 30 tassen verkocht. Wat is de inkoopwaarde van de omzet (in euro's)?

Slide 41 - Tekstslide

IWO berekenen
  • Om de inkoopwaarde van de omzet uit te rekenen wil je dus eigenlijk
       weten hoeveel je hebt verkocht (tegen inkoopprijs)

  • Je kunt de inkoopwaarde van de omzet op twee manieren uitrekenen

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide

Let op creditnota's
  • Voor de inkopen die je bij de leverancier doet betaal je een inkoopbedrag (inkoopfactuur)
  • Wanneer er bijvoorbeeld artikelen niet geleverd zijn die wel op de inkoopfactuur staan dan krijg je dat bedrag terug van de
      leverancier (creditnota)
  • Een creditnota haal je van het inkoopbedrag af

Let op: bij dit vak (voorraadbeheer) ga je uit van prijzen exclusief btw. Op een inkoopfactuur en de creditnota kunnen de prijzen inclusief btw vermeld staan. De inkoopprijs inclusief btw noem je ook wel inkoopfactuurprijs.

Slide 44 - Tekstslide

Voorbeeld 1
  •  Van een artikelgroep zijn de volgende gegevens bekend:
                        - waarde van de voorraad op 1 januari: € 23.560
                        - waarde van de voorraad op 31 december: € 19.580
                        - totaalbedrag inkopen (excl. btw) in dat jaar: € 55.670
                        - totaalbedrag creditnota's inkopen (excl. btw): € 2.200
  • Vraag: bereken de inkoopwaarde van de omzet (IWO)

Slide 45 - Tekstslide

Uitwerking voorbeeld 1
De creditnota's haal je van de inkopen af (je krijgt geld terug van de leverancier, omdat er bijvoorbeeld artikelen niet zijn geleverd die wel op de inkoopfactuur stonden). Waarde inkopen wordt dan € 55.670 -/- € 2.200 = € 53.470

Waarde beginvoorraad            € 23.560
Waarde inkopen                          € 53.470    +
Waarde eindvoorraad               € 19.580     -
_______________________________________   
IWO                                                    € 75.080

Slide 46 - Tekstslide

Voorbeeld 2
  • Omzet is € 13.385
  • Brutowinst is € 9.875
  • Vraag: wat is de IWO?

Slide 47 - Tekstslide

Uitwerking voorbeeld 2
                      Omzet         -     brutowinst   =        IWO
                    € 13.385       -         € 9.875       =    €   3.510

Slide 48 - Tekstslide

Slide 49 - Tekstslide

Een voorbeeld
  • Dave heeft een sportwinkel
  • De brutowinstmarge (= brutowinst van de omzet) van de voetbalshirtjes is 43%
  • De omzet van de voetbalshirtjes was het afgelopen jaar € 18.240
  • Wat is de IWO en wat is de brutowinst in euro's?
  • Uitwerking gezamenlijk zie op bord

Slide 50 - Tekstslide

Slide 51 - Tekstslide

Een voorbeeld
  • Dave heeft een sportwinkel
  • De brutowinst op de inkoopwaarde (is brutowinstopslag) van de voetballen is 68%
  • De omzet van de voetballen was het afgelopen jaar € 4.250
  • Wat is de IWO en wat is de brutowinst in euro's?
  • Uitwerking gezamenlijk op bord

Slide 52 - Tekstslide

To do
Maken berekeningsopdrachten H3 uit het boek:
  • par. 3.1   -  opdracht 4, 5, 6, 10
  • par. 3.3  -  opdracht 17 en 18
  • par. 3.4  -  opdracht 20 t/m 25
  • par. 3.6  -  opdracht 31 t/m 40

Slide 53 - Tekstslide