Heb je het woord een keer eerder gehoord of gelezen?
Is het een belangrijk woord, denk je?
Slide 5 - Tekstslide
8.1
Luister naar het gesprek op het radioprogramma
Bekijk opdr. 3
Luister nog een keer naar het gesprek
Beantwoord opdr. 3
Bespreken
Slide 6 - Tekstslide
8.1
Maak tweetallen
Pak het transcript van het gesprek
Oefen samen het gesprek
Slide 7 - Tekstslide
8.1
Blauwe woorden (blz. 113)
Slide 8 - Tekstslide
8.1
Bekijk de vragenlijst op blz. 111 en 112
Bekijk opdr. 4 en 5
Pak de praatplaat ''Wat een dag!'' (deze heb je nodig voor opdr. 5)
Maak opdr. 4 en 5
Bespreken
Slide 9 - Tekstslide
8.1
Maak zelfstandig opdr. 7, 8, 9 en 10
Bespreek je antwoorden met je medecursist
Klassikaal bespreken
Slide 10 - Tekstslide
8.1
Het woordje ''er'' (herhaling (7.1, blz. 65 + nieuw)
Het woord ''er'' kun je op verschillende manieren gebruiken.
Voorbeelden?
Er is, er zijn, ik heb er.. (hoeveelheid), ik ga erheen (plaats) etc...
Slide 11 - Tekstslide
8.1
Je kunt ''er'' ook combineren met een werkwoord
Bijvoorbeeld: er staat, er zit, er lopen, er rennen....
Het woordje ''er'' ''presenteert'' het onderwerp van de zin.
Bijvoorbeeld:
Er lopen twee katten op straat.
Er staan veel bomen langs de weg.
Slide 12 - Tekstslide
8.1
Je kunt ''er'' ook combineren met een/geen en bij woorden zonder lidwoord -->Er zijn geen cursisten op school in het weekend.
Je kunt ''er'' ook combineren met iemand, niemand, iets, niets of wat -->Er zit niemand in het lokaal. / Er ligt wat op de grond.
Je kunt ''er'' ook gebruiken bij een hoeveelheid (getal, veel, weinig, meer en minder). -->Er staan 3 fietsen in de schuur. / Er lopen veel mensen op het station.
Slide 13 - Tekstslide
Herhaling ''er''
Slide 14 - Tekstslide
www.frankwatching.com
Slide 15 - Link
onzetaal.nl
Slide 16 - Link
8.1
Bekijk de foto op blz. 115 (opdr. 11)
Bekijk de zinnen
Wat zie je? Onderstreep het juiste antwoord
Bespreken
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
8.1
Bekijk de foto van de straat in Amsterdam
Wat zie je op de foto? Wat gebeurt er?
Probeer 10 zinnen te schrijven. Gebruik de ''er'' + werkwoord-combinatie
Bespreken
Slide 19 - Tekstslide
8.1
Maak zelfstandig opdr. 12
Bespreken
Slide 20 - Tekstslide
8.1
Bekijk de zinnen bij opdr. 13
Klassikaal oefenen
Maak tweetallen
Cursist A: leest de vragen
Cursist B: geeft antwoord
Probeer de zinnen snel voor te lezen!
Slide 21 - Tekstslide
8.1
Jullie droomwijk!
Maak tweetallen
Hoe ziet jullie droomwijk eruit?
Wie of wat is er aanwezig?
Schrijf 10 zinnen op.
Bespreek jullie zinnen met een ander tweetal
Slide 22 - Tekstslide
8.1
Maak tweetallen
Pak werkblad 8.1a (1)
Opdracht cursist A: Je hebt een blad met een tekening die nog niet af is. Cursist B heeft dezelfde tekening, maar die is wel af. Stel vragen aan cursist B over de tekening en maak de tekening compleet. Gebruik er.
Opdracht cursist B: Beantwoord de vragen van cursist A over jouw tekening. De tekening van cursist A is nog niet af. Die van jou wel.
Klaar? Pak werkblad 8.1a (2). De opdracht wordt nu omgedraaid. De tekening van cursist A is, de tekening van cursist B nog niet.
Slide 23 - Tekstslide
8.1
Bekijk opdracht 15
Je gaat eerst de opdracht zelf voorbereiden.
Bereid je voor op de spreekopdracht over jouw buurt.
Gebruik de onderwerpen van het lijstje.
Je krijgt 5 minuten de tijd om je voor te bereiden
Slide 24 - Tekstslide
8.1
Maak nu tweetallen
Cursist A: vertel wat je hebt voorbereid
Cursist B: luister en maak aantekeningen. Let op de inhoud en het woordje ''er''.
Is cursist A klaar met spreken?
Noem een top (wat ging goed) en een tip (wat kan worden verbeterd).