Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 2
In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Scheidbaar werkwoord
Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we vandaag doen?
Herhalen van de theorie van scheidbare werkwoorden
Zinnen maken met scheidbare werkwoorden
Slide 2 - Tekstslide
Lesdoel
Na deze les kunnen jullie zinnen maken met scheidbare werkwoorden.
Slide 3 - Tekstslide
Het scheidbare werkwoord
Deze hond vindt het niet leuk dat we hem uitlachen!
uitlachen = lachen + uit
scheidbaar werkwoord + voorzetsel werkwoord
Slide 4 - Tekstslide
Wat is een scheidbaar werkwoord?
Een scheidbaar werkwoord heeft 2 woorden:
eenwerkwoord en een ander woord. Meestal is dit een voorzetsel.
schoonmaken= schoon+maken
aankomen = aan +komen
nadenken= na+ denken
Slide 5 - Tekstslide
Scheidbare werkwoorden
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Noem 3 scheidbare werkwoorden
Slide 8 - Woordweb
Ik bel mijn vriendin op. Wat is het scheidbare werkwoord?
Slide 9 - Open vraag
Ik haal mijn kinderen op. Wat is het scheidbare werkwoord?
Slide 10 - Open vraag
Ik steek de straat over. Wat is het scheidbare werkwoord?
Slide 11 - Open vraag
De jongen wil de som gaan uitleggen. Wat zijn de werkwoorden in de zin
A
wil
B
wil gaan uitleggen
C
uitleggen
D
wil uitleggen
Slide 12 - Quizvraag
Pim .... de les uit het boek .... (overschrijven)
Slide 13 - Open vraag
Hij ......... zijn vrienden .......... (uitnodigen).
Slide 14 - Open vraag
Het kind ........... de appel .......... (zullen opeten)
Slide 15 - Open vraag
Is het werkwoord
scheidbaar
JA of NEE?
Slide 16 - Tekstslide
Hoe gebruik je een scheidbaar werkwoord?
Je schrijft eerst wie/wat (onderwerp). Dan het werkwoord dat je aanpast aan de wie/wat. Het andere woord staat op de laatste plaats in de zin:
Ikmaak de keuken schoon. De trein komt om 10:00 uuraan.
Wijdenken eerst na.
Slide 17 - Tekstslide
Ik lach hem niet uit!
Wat is het onderwerp?
A
ik
B
hem
Slide 18 - Quizvraag
Ik lach hem niet uit!
Wat is het scheidbare werkwoord?
A
lachen
B
uitlachen
Slide 19 - Quizvraag
Ik maak de keuken schoon.
Wat is het onderwerp?
A
de keuken
B
ik
Slide 20 - Quizvraag
Ik maak de keuken schoon.
Wat is het scheidbare werkwoord?
A
schoonmaken
B
maken
Slide 21 - Quizvraag
Ik ga de straat oversteken.
Wat zijn de werkwoorden?
A
ik + ga
B
over + steken
C
ga + oversteken
D
ik + de straat
Slide 22 - Quizvraag
Ik ........ een briefje voor mijn moeder ..... (ophangen)
Slide 23 - Open vraag
Zij ....... haar vriend vanavond ...... (opbellen)
Slide 24 - Open vraag
Ik ....... mijn kinderen bij school ...... (ophalen)
Slide 25 - Open vraag
Pim ....... het lesje uit het boek ...... (overschrijven)
Slide 26 - Open vraag
Zij ....... hun vrienden voor morgen ...... (uitnodigen)
Slide 27 - Open vraag
wordwall.net
Slide 28 - Link
Twee werkwoorden in de zin?
Dan schrijf je het scheidbare werkwoord als één woord. Het eerste werkwoord pas je aan aan de wie/wat. Het scheidbare werkwoord staat op de laatste plaats in de zin.
Hijmoet de pannenkoeken omdraaien.
Ik kan de spullen morgenopsturen.
Het meisjemag de wegoversteken.
Slide 29 - Tekstslide
De jongen - in bed (moeten - overgeven)
Maak een goede zin met de zinsdelen
A
De jongen geeft moet over in bed.
B
De jongen geeft over moet in bed.
C
De jongen moet in bed overgeven.
D
De jongen moeten geven over in bed.
Slide 30 - Quizvraag
Hanna - de moeilijke som (willen - uitleggen)
Maak een goede zin met de zinsdelen
A
Hanna wil uitleggen de moeilijke som
B
Hanna wil de moeilijke som uitleggen
C
De moeilijke som uitleggen wil Hanna
D
Hanna wil uitleggen de moeilijke som
Slide 31 - Quizvraag
Het kind - de appel (zullen - opeten)
Maak een goede zin met de zinsdelen.
A
Het kind zal de appel opeten
B
Het kind de appel zal opeten
C
Het kind zullen de appel opeten
D
Het kind de appel zullen opeten
Slide 32 - Quizvraag
Hanna - morgen - lekker (mogen - uitslapen)
Maak een goede zin met de zinsdelen.
A
Hanna mag morgen lekker uitslapen
B
Hanna mag uitslapen lekker morgen
C
Hanna mogen morgen lekker uitslapen
D
Hanna mag lekker uitslapen morgen
Slide 33 - Quizvraag
De tram - om 1 uur (zullen - terugkomen)
Maak een goede zin met de zinsdelen.
A
De tram zal terug om 1 uur komen
B
De tram zullen terugkomen om 1 uur
C
Terug zal de tram om 1 uur komen
D
De tram zal om 1 uur terugkomen
Slide 34 - Quizvraag
Dit was het lesdoel voor vandaag
Na deze les kunnen jullie zinnen maken met scheidbare werkwoorden.
Is dat gelukt?
We gaan het controleren met het 'rad van fortuin'!