In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Spelling 1 + 2
Slide 1 - Tekstslide
Eindstukken: -ieel, -ueel, -iaal, -eaal
Let goed op bij deze eindstukken. Je moet namelijk onthouden hoe je ze schrijft. -ieel: financieel, industrieel, officieel, principieel, commercieel, essentieel -iaal: liniaal, materiaal, sociaal, speciaal, geniaal, joviaal -eaal: ideaal -ueel: actueel, contactueel, visueel, eventueel, individueel, seksueel
Eigenlijk is het dus ook een soort van weekwoord. Even oefenen.
Slide 2 - Tekstslide
Schrijf het woord op dat hetzelfde betekent als: dingen waarmee je iets kunt maken
(Ik wil het ook wel voorzeggen)
Slide 3 - Open vraag
Schrijf het woord op dat hetzelfde betekent als: iets met geld
Slide 4 - Open vraag
Schrijf het woord op dat hetzelfde betekent als: aan anderen denken
Slide 5 - Open vraag
Schrijf het woord op dat hetzelfde betekent als: bijzonder
Slide 6 - Open vraag
Schrijf het woord op dat hetzelfde betekent als: meetlat
Slide 7 - Open vraag
Schrijf het woord op dat hetzelfde betekent als: uit principe
Slide 8 - Open vraag
Schrijf het woord op dat hetzelfde betekent als: droombeeld
Slide 9 - Open vraag
Zelfstandig werken
Maak blz. 54 van je werkboek. Niks overslaan Klaar? Spellingsmol (10* in totaal) Klaar? Werkwoordpaard (15* in totaal) Klaar? Grammaticaklussers (5* totaal) Klaar? Weektaak Klaar? TaalBlobs
Wij gebruiken cookies om jouw gebruikerservaring te verbeteren en persoonlijke content aan te bieden. Door gebruik te maken van LessonUp ga je akkoord met ons cookiebeleid.