Sociale geografie houdt zich bezig met alles op aarde dat door de mens is gecreëerd. Kort gezegd bespreken we dan vaak de culturele en economische activiteiten om ons heen. We zullen in deze LessonUp vooral aandacht besteden aan het laatste.
Slide 2 - Tekstslide
Het ontwikkelingspeil van een land
Het ontwikkelingspeil van een land gaat over hoe goed of slecht het land ontwikkelt is. Bijvoorbeeld hoe rijk of arm het ook is.
Je kijkt dan naar bepaalde statistieken, aanwijzingen in het land. Dit noemen we ontwikkelingskenmerken. Voorbeelden zijn:
1. Kijk naar hoeveel geld er verdiend wordt. Het BNP, of nog beter.. de koopkracht! (welvaart)
2. Kijken naar de basisbehoeften (welzijn)
Slide 3 - Tekstslide
Engelse termen, het BNP is het GNP. Je ziet dat het inkomen van iedereen met dezelfde nationaliteit (kleurtje) wordt meegeteld. Als je een reëel beeld wilt krijgen van wat een inwoner gemiddeld verdiend, deel je het door het aantal inwoners.
Slide 4 - Tekstslide
Koopkracht in de 'Big Mac index', het laat zien wat je uiteindelijk met je geld kan. Voorbeeld: met je euro's uit Nederland kun je heel veel hamburgers kopen in India.
Slide 5 - Tekstslide
Het welzijn is echter ook belangrijk. In tegenstelling tot welvaart gaat dat minder direct over geld. Je kijkt bijvoorbeeld hoe de basisbehoeftes, als de zorg, geregeld zijn.
Slide 6 - Tekstslide
Opdrachten
Maak nu opdracht 5 en 6 op blz. 45 van je werkboek.
Lastige woorden?
Je kan deze altijd opzoeken in het leerboek óf in het register van het basisboek!
Slide 7 - Tekstslide
Meer ontwikkelingskenmerken bekijken
Slide 8 - Tekstslide
Arbeidssectoren
Er zijn 3 sectoren:
- Landbouw (primair)
- Industrie (secundair)
- Tertiair (diensten)
Hoe meer mensen in de laatste categorie, hoe beter!
Slide 9 - Tekstslide
Informele sector
Hoe meer mensen in de landbouw werken, hoe slechter het land vaak ontwikkeld is dus. Ook de 'onzichtbare' informele sector is vaak groot in arme landen. Hier doen mensen onofficieel werk zoals straatverkoop.
Slide 10 - Tekstslide
Opdrachten
Maak nu opdracht 4 en 6a op blz. 47-48 van je werkboek.
Lastige woorden?
Je kan deze altijd opzoeken in het leerboek óf in het register van het basisboek!
Slide 11 - Tekstslide
Een uitzondering!
Slide 12 - Tekstslide
Toerisme
Steeds meer arme landen ontdekken echter wel dat ze zich beter kunnen ontwikkelen en de verschuiving van landbouw/industrie naar de dienstensector kunnen maken.
Veel arme landen beschikken namelijk over mooie natuur en lekker weer.
Slide 13 - Tekstslide
Opdrachten
Maak nu opdracht 3 op blz. 50 van je werkboek.
Lastige woorden?
Je kan deze altijd opzoeken in het leerboek óf in het register van het basisboek!
Slide 14 - Tekstslide
Volgende ontwikkelingskenmerk: urbanisatie
Slide 15 - Tekstslide
Urbanisatie = verstedelijking
Het laatste ontwikkelingskenmerk dat we bespreken is hoeveel mensen er in de steden van een land wonen. Meer mensen in de steden (en dus minder op het platteland) is een teken dat het land goed ontwikkeld is.
In arme landen wilt men natuurlijk graag de landbouw op het platteland verlaten en graag werken in de dienstensector in de steden om zich zo beter te ontwikkelen.
Slide 16 - Tekstslide
Opdrachten
Maak nu opdracht 8 op blz. 49 van je werkboek.
Lastige woorden?
Je kan deze altijd opzoeken in het leerboek óf in het register van het basisboek!
Slide 17 - Tekstslide
Laatste ontwikkelingskenmerk: demografie
Slide 18 - Tekstslide
Demografie = 'bevolkingskunde'
Het laatste ontwikkelingskenmerk wijst ons erop te kijken naar de samenstelling van de bevolking. Een oude bevolking betekent bijv. dat de zorg goed geregeld is. Een arm land zal eerder een jonge bevolking hebben, dit zie je ook op de volgende slide.
Slide 19 - Tekstslide
Verschillende bevolkingspiramides van jong (rechts) naar oud (links)
Slide 20 - Tekstslide
Laatste opdracht
A: wat voor soort bevolkingspiramide heeft Nederland denk je?
B: het is onlogisch, maar waarom hebben ze in arme landen een jonge bevolking? Kun je daar redenen voor bedenken?!
Succes, hierna heb je het eerste deel van de opdracht sociale geografie afgerond! :)