D2: Flowcharts

Programmeren (D)









met dank aan Antje Roestenburg en bewerkt door Petra van Horen

1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
InformaticaMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Programmeren (D)









met dank aan Antje Roestenburg en bewerkt door Petra van Horen

Slide 1 - Tekstslide

Informatieverwerking
Een computer doet 3 dingen:
  • Input (invoer) vragen
  • Gegevens verwerken (evtl met hulp van opslag)
  • Output (uitvoer) geven

Hoe dit gedaan worden is vastgelegd in de software


Slide 2 - Tekstslide

Model voor informatieverwerking
invoer
uitvoer
verwerking
opslag

Slide 3 - Sleepvraag

Slide 4 - Tekstslide

Algoritme
Computers verwerken gegevens in een programma
middels een algoritme

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

Algoritme
Reeks instructies om 
vanaf een beginpunt 
een bepaald doel te 
bereiken.

Slide 7 - Tekstslide

Een algoritme is een stappenplan met
A
altijd dezelfde uitkomst
B
verschillende uitkomsten

Slide 8 - Quizvraag

Boterham met Pindakaas
Zet de stappen in de juiste volgoorde
Pak een bord
Leg een boterham op het bord
Smeer de pindakaas op de boterham
Steek het mes in de pindakaas
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Stap 4

Slide 9 - Sleepvraag

Flowcharts
(Stroomdiagrammen)

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Flowchart

Een schematische, grafische representatie van een algorithme

Slide 12 - Tekstslide

Flowcharts bestaan uit een aantal onderdelen, zoals:

  • Start/End
  • Process
  • Decision
  • Data

Slide 13 - Tekstslide

Start
Process
Decision
Stop

Slide 14 - Tekstslide

Tea for Two
Teken een flowchart om een kopje thee te zetten. 
Gebruik voor de elementen de volgende waarden:

Start, stop, maak thee, verhit water, vul ketel, is water heet?

Slide 15 - Tekstslide

start
stop
Is het water heet?
maak thee
verhit water
vul ketel

Slide 16 - Sleepvraag

Tea for Two
Two for Tea

Slide 17 - Tekstslide

Variabele
Als je een app programmeert, werk je met gegevens. Een game moet bijvoorbeeld de score bijhouden.

Gegevens worden in een app opgeslagen in variabelen.

Slide 18 - Tekstslide

Variabele in een stroomdiagram

Slide 19 - Tekstslide

Hoe werkt een variabele?
In het stroomdiagram zijn er twee blokken gebruikt. 

Om een variabele te gebruiken moet je de variabele namelijk eerst declareren (aan de computer doorgeven dat je een stukje geheugen wilt gaan gebruiken). 

Nadat de variabele is gedeclareerd kan de variabele gevuld worden met gegevens.

Slide 20 - Tekstslide

VARIABELE

Slide 21 - Tekstslide

Een variabele een naam geven
Het label van een variabele mag bestaan uit letters, cijfers en een underscore (_)

Een label mag NIET beginnen met een cijfer!



Slide 22 - Tekstslide

Hoe schrijf je iets weg naar een variabele?
naam = "Kees"
leeftijd = 15

Slide 23 - Tekstslide

Welke van de volgende variabelenamen zijn juist?
A
1steHuisAdres
B
Voor- en achternaam
C
VoorEnAchternaam
D
#IkProgrammeer

Slide 24 - Quizvraag

Type variabele
  • Een aantal is altijd een geheel getal, dan kies je voor integer. 
  • Geldbedragen en percentages zijn kommagetallen, dus geen integer.
  •  Een woonplaats of naam bevat letters. Dan kies je voor string.

Slide 25 - Tekstslide

Waarvoor gebruik je een integer?
A
aantal producten
B
prijs
C
woonplaats
D
naam

Slide 26 - Quizvraag

Welke tekst verschijnt er
als je dit programma's a uitvoert?
A
"Woensdag"
B
huidigeDag
C
woensdag
D
Woensdag

Slide 27 - Quizvraag

Input in een stroomdiagram

Slide 28 - Tekstslide