Herhaling H5 en H6

In je arbeidsovereenkomst staat:
A
Loonschalen
B
Regels over opzegtermijn.
C
Hoeveel uur je werkt.
D
Hoeveel dagen vrij bij een huwelijk.
1 / 29
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

In je arbeidsovereenkomst staat:
A
Loonschalen
B
Regels over opzegtermijn.
C
Hoeveel uur je werkt.
D
Hoeveel dagen vrij bij een huwelijk.

Slide 1 - Quizvraag

Gaat over veilige arbeidsomstandigheden.
Gaat over werk en rusttijden.
Voor jongeren gelden andere/aanvullende regels. 
Verbiedt ongezonde werkomgevingen
Arbowet
Arbeidstijdenwet

Slide 2 - Sleepvraag

Deeltijd/ Voltijd
Deeltijd:
Ook wel parttimebaan genoemd.
Je werkt minder dan 36 uur per week.
Voltijd:
Ook wel fulltimebaan genoemd.
je werkt 36 tot 40 uur per week. 

Slide 3 - Tekstslide

Nettoloon berekenen
Je berekent het nettoloon op de volgende manier:

Brutoloon - (loonbelasting + sociale premies) = Nettoloon

Slide 4 - Tekstslide

Ondernemingsvormen
  • Eenmanszaak
  • Vorm van eenmanszaak = ZZP (Zelfstandige zonder personeel)
  • VOF (Vennootschap Onder Firma)
  • BV en NV

Slide 5 - Tekstslide

Eenmanszaak
VOF
BV en NV
ZZP
Eén eigenaar
De eigenaren heten firmanten
De directeur is een werknemer
Niet aansprakelijk met privévermogen
Bedrijf is eigendom van aandeelhouders.
Geen personeel

Slide 6 - Sleepvraag

Tertiaire sector
Quartaire sector
Primaire sector
Secundaire sector

Slide 7 - Sleepvraag

Vraag naar arbeid

De vraag naar arbeid is het totaal aantal beschikbare banen: de al bezette banen plus de vacatures.

De vraag naar arbeid komt van de bedrijven en van de overheid. 
Wordt ook wel werkgelegenheid genoemd.

Slide 8 - Tekstslide

Aanbod van arbeid
Het aanbod van arbeid noem je ook wel de:

Beroepsbevolking:

Dat is iedereen van 15 tot de pensioenleeftijd die werkt of werkloos is.

Slide 9 - Tekstslide

Soorten werkloosheid

1. Conjuncturele werkloosheid
2. Structurele werkloosheid
3. Seizoenwerkloosheid
4. Frictiewerkloosheid
5. Regionale werkloosheid

Slide 10 - Tekstslide

Wanneer het werk wordt overgenomen door een machine is dit ...
A
structurele werkloosheid
B
conjuncturele werkloosheid
C
frictie werkloosheid
D
regionale werkloosheid

Slide 11 - Quizvraag

Van welk soort werkloosheid is sprake?
"Tijdens perioden van crisis"
A
Regionale werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Conjuncturele werkloosheid

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

(aanschafprijs - restwaarde) : aantal jaren =
A
investering
B
rente
C
waardevermeerdering
D
afschrijving

Slide 14 - Quizvraag

Een bedrijfswagen van € 20.000,- gaat 5 jaar mee en heeft een restwaarde van € 5.000,-.
Wat is de afschrijving per jaar?

Slide 15 - Open vraag

Productiefactoren
Kapitaal --> Kapitaalgoederen (bijv. machines)
Arbeid --> Inspanning van mensen 
Natuur --> Grondstoffen, fossiele brandstoffen, zon en water
Ondernemerschap --> Combineren van alle productiefactoren om winst te maken. 

Slide 16 - Tekstslide

Als het aanbod van bananen toeneemt, wat gebeurt er dan met
de prijs van bananen?
A
De prijs stijgt
B
De prijs daalt
C
De prijs blijft gelijk

Slide 17 - Quizvraag

Een fabriek gebruikt veel machines om een auto in elkaar te zetten.
A
Arbeidsintensief
B
Kapitaalintensief

Slide 18 - Quizvraag

De huizenmarkt is een voorbeeld van:
A
Concrete markt
B
Abstracte markt

Slide 19 - Quizvraag

Markten
Concrete markt --> Een plaats waar op een afgesproken tijd goederen worden verhandeld. 

Abstracte markt --> Het geheel van vraag en aanbod naar een goed. 

Slide 20 - Tekstslide

Hoe bereken ik de verkoopprijs?
A
omzet + brutowinstmarge
B
verkoopprijs + brutowinstmarge
C
inkoopprijs + btw
D
inkoopprijs + brutowinstmarge

Slide 21 - Quizvraag

Bruto winst en Nettoresultaat
Omzet                        (Afzet x verkoopprijs)
Inkoopwaarde –         (Afzet x inkoopprijs)
Brutowinst
Bedrijfskosten -
Nettoresultaat

Slide 22 - Tekstslide

Een bedrijf verkoopt 500 producten voor €20,-.
De inkoopprijs was €5,-. en de bedrijfskosten waren €2.000,-. Wat is het nettoresultaat van dit bedrijf?

Slide 23 - Open vraag

De nettowinst kan stijgen door ...

A
hogere omzet
B
hogere BTW
C
hogere bedrijfskosten
D
hogere inkoopwaarde

Slide 24 - Quizvraag

BTW
Belasting toegevoegde waarde
21% 
van exclusief naar inclusief btw: Prijs exclusief : 100 x 121
Van inclusief naar exclusief btw: Prijs inclusief : 121 x 100
9%
van exclusief naar inclusief btw: Prijs exclusief : 100 x 109
Van inclusief naar exclusief btw: Prijs inclusief : 109 x 100

Slide 25 - Tekstslide

Inkoopwaarde: € 4,00. Brutowinstmarge: 20%.
BTW 21%. De consumentenprijs is
A
€ 5,80
B
€ 5,81
C
€ 5,85
D
€ 5,75

Slide 26 - Quizvraag

Arbeidsproductiviteit
De productie per werknemer in een bepaalde tijd

Productie per periode = 
totale product per periode : aantal werknemers

Slide 27 - Tekstslide

Wat is NIET van invloed op de arbeidsproductiviteit?
A
scholing
B
prestatiebeloning
C
arbeidsverdeling
D
openingstijden

Slide 28 - Quizvraag

Een fietsenfabriek produceert 234.000 fietsen per jaar met 90 werknemers. Hoeveel produceert een werknemer per week? (De werknemers hebben geen vakantiedagen)

Slide 29 - Open vraag