BLOK 3 Grammatica oefentoets

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k, g, t
• Leerjaar 1

oefentoets grammatica

Het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin is?

Evelien was gisteren te laat op school gekomen.

1. was gekomen
2. Evelien was gekomen
3. te laat gekomen
4. was te laat

Het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin is?

Daarom is ze vanmorgen maar wat vroeger van huis vertrokken.

1. is vroeger vertrokken
2. ze is vertrokken
3. is van huis vertrokken
4. is vertrokken

Het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin is?

Door de harde wind moest ze wel hard trappen.

1. moest hard trappen
2. moest trappen
3. ze moest hard trappen
4. ze moest trappen

Het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin is?

Door alle stress heeft ze haar agenda thuis laten liggen.

1. laten liggen
2. thuis laten liggen
3. heeft laten liggen
4. ze heeft laten liggen

Het werkwoordelijk gezegde van de volgende zin is?

Hopelijk krijgt ze niet op haar kop.

1. krijgt ze
2. krijgt niet
3. krijgt
4. krijgt niet op haar kop

Zelfstandige namen zijn:

namen van mensen,
dieren, planten, dingen en aardrijkskundige namen.

1. waar
2. niet waar

De zelfstandige naamwoorden uit de volgende zinnen zijn:

Evelien heeft haar agenda op de keukentafel laten liggen.

1. agenda
2. agenda, keukentafel
3. Evelien, agenda, keukentafel
4. Evelien, keukentafel

De zelfstandige naamwoorden uit de volgende zinnen zijn:

Op haar verjaardag kreeg ze veel leuke kaarten van haar beste vriendinnen.

1. ze, verjaardag, kaarten, vriendinnen
2. verjaardag, kaarten, vriendinnen
3. verjaardag, kaarten, beste vriendinnen
4. ze, verjaardag, leuke kaarten, vriendinnen

Hoeveel zelfstandige naamwoorden staan er in de volgende zin?

Onze reis start op het vliegveld en Parijs en vandaaruit vliegen we naar Barcelona.

1. 2
2. 3
3. 4
4. 5

De Nederlandse taal kent 4 lidwoorden.

1. waar
2. niet waar

Hoeveel lidwoorden staan er in de volgende zin?

Het zal je maar gebeuren dat je op een dag de straatprijs en de auto wint bij de loterij.

1. 5
2. 4
3. 3
4. 2

Het hele werkwoord herken je aan EN,
ook kun je er altijd WIJ voor denken.

1. waar
2. niet waar

Verkleinwoorden hebben altijd 'het' als lidwoord

1. waar
2. niet waar

Als er een voltooid deelwoord in de zin staat, staat er ook altijd één van de volgende werkwoorden in die zin:

1. hebben, willen
2. zijn, hebben, willen
3. hebben, zijn, worden
4. willen, hebben, worden

Wat is het voltooid deelwoord van fietsen? maak er een zin mee.

Wat is het voltooid deelwoord van kijken? Maak er een zin mee.

Wat is het voltooid deelwoord van zijn? Maak er een zin mee.