A. Erfelijkheid - begrippen

Thema Erfelijkheid

1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Thema Erfelijkheid

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt uitleggen waar zich de erfelijke eigenschappen in de cel bevinden
Je kunt het verschil uitleggen tussen het fenotype en het genotype
Je kunt uitleggen wat het verschil is tussen mitose en meiose en hoe het geslacht van de nakomeling tot stand komt

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Chromosomen, genen en DNA
Het menselijk lichaam bestaat uit een groot aantal organen. Organen zijn opgebouwd uit weefsels, die 
weer bestaan uit cellen. Die cellen zorgen ervoor dat 
het lichaam goed functioneert.

In (bijna) iedere cel zit een celkern die ervoor zorgt dat de cel goed functioneert.
In de celkern zitten chromosomenparen en op die chromosomen zitten de genen. Voor één eigenschap, bijvoorbeeld de kleur ogen, kun je meerdere varianten hebben van het desbetreffende gen. 
Zo'n variant noem je een allel.

Chromosomen zijn voor te stellen als lange strengen. 
Ze bestaan uit een stof die we DNA noemen. 
In het DNA zit de code waarin onze erfelijke eigenschappen zijn vastgelegd. 

DNA is de afkorting van het Engelse Desoxyribo Nucleic Acid, in het Nederlands desoxyribo-nucleïnezuur.

Slide 10 - Tekstslide

Gen-Allel
Gen: gedeelte van het chromosoom dat staat voor een erfelijke eigenschap.

Je hebt altijd 1 gen van een eigenschap, 1 allel van je vader en 1 allel van je moeder.

Slide 11 - Tekstslide

Gen - Allel
- iedereen heeft een gen voor oogkleur, maar de informatie daarin is niet altijd hetzelfde (blauwe ogen/ bruine ogen/ enz)

- het gen 'oogkleur' heeft verschillende varianten, zo'n variant heet een allel


Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Genotype en fenotype

Genotype: eigenschappen die vastliggen in je genen


Fenotype: uiterlijke kenmerken

Slide 14 - Tekstslide

Fenotype
Planten met hetzelfde genotype (stekjes van dezelfde moederplant)  hebben een verschillend uiterlijk als ze onder verschillende omstandigheden (bijv. hoogte) groeien

Slide 15 - Tekstslide

Fenotype
Een eeneiige tweeling verschilt door de invloeden van het milieu, bijv doordat ze in verschillende gezinnen opgroeien.

Slide 16 - Tekstslide

Hoe ontstaat het genotype?
  • iedereen krijgt een zaadcel met 23 chromosomen van de vader en een eicel met 23 chromosomen van de moeder: bevruchte eicel met 46 chromosomen.
  • Genotype staat vast
  • door gewone celdelingen (mitose) krijgt elke nieuwe cel zelfde genotype

Slide 17 - Tekstslide

Mitose of gewone celdeling
  • Er wordt een exacte kopie van alle chromosomen gemaakt  
  • Hierna gaat een cel zichzelf delen 
  • Elke nieuwe cel krijgt een kopie van de oude cel
  • De cel groeit vervolgens uit naar de oorspronkelijke grootte
  • Het aantal chromosomen blijft diploid (2n = 46)

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Video

Slide 20 - Tekstslide

Meiose of reductiedeling
  • Elke geslachtscel heeft de helft van het aantal chromosomen dus 23 in totaal (n = haploid)
  • Hiervoor vindt een zogenaamde reductiedeling of meiose plaats in de eierstok of in de teelballen
  • Zo ontstaan de geslachtscellen (zaadcel of eicel) of gameten

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Video

Slide 23 - Tekstslide

Verschil

Bij meiose krijg je uiteindelijk dus 23 chromosomen

(n = haploid)


Dit is logisch, als een eicel en zaadcel bij elkaar komen krijg je automatisch weer 46 chromosomen
(2n = diploid) 

Slide 24 - Tekstslide

Chromosomen

Ieder mens heeft 46 chromosomen: 22 paar autosomen en

1 paar geslachtschromosomen:

  • vrouwen 2 X-chromosomen (XX)
  • mannen een X-chromosoom en een Y-chromosoom (XY)


Slide 25 - Tekstslide

Bevruchting

Na de bevruchting ontstaat een zygote (=bevruchte eicel) met

46 chromosomen.

De zaadcel bepaalt het geslacht:
  • Een X chromosoom in de zaadcel: het wordt een meisje
  • Een Y chromosoom in de zaadcel: het wordt een jongen

Slide 26 - Tekstslide



Slide 27 - Tekstslide

gameet en zygote
Een geslachtscel noemen wij een gameet, deze is haploïde (elk chromosomenpaar is uit elkaar gehaald tot 1 chromosoom)
Een bevruchte eicel noemen wij de zygote, deze is diploïde (heeft weer chromosomenparen, door samensmelting van twee gameten)

Slide 28 - Tekstslide

de drager van een erfelijke eigenschap is een
A
zaadcel
B
gen
C
eicel
D
genoom

Slide 29 - Quizvraag

alle erfelijke eigenschappen bevinden zich op een
A
chromosoom
B
mitochondrium

Slide 30 - Quizvraag

een jongen heeft in zijn celkern
A
een x en y chromosoom
B
een y en y chromosoom
C
een x en een x chromosoom

Slide 31 - Quizvraag

bij Mitose wordt de lichaamscel exact gekopieerd
A
juist
B
onjuist

Slide 32 - Quizvraag

bij meiose worden de chromosomenparen gehalveerd
A
juist
B
onjuist

Slide 33 - Quizvraag

het fenotype ontstaat door
A
het genotype
B
door culturele invloeden
C
het genotype en milieufactoren
D
celdeling

Slide 34 - Quizvraag

Dominant en recessief

  • Een stuk DNA bevat informatie  voor een bepaalde erfelijke eigenschap
  • Een gen (allel)

  • Voor ieder eigenschap heb je twee genen

  • een van je moeder ....
  • .... en een van je vader

  • Het gen dat het sterkst is, bepaalt welke eigenschap jij krijgt. 
  • Dat gen noem je dominant.


  • De eigenschap die niet zichtbaar wordt, noem je recessief.

Slide 35 - Tekstslide

homozygoot en heterozygoot

Krijg je twee gelijke allelen van je ouders, dan ben je homozygoot voor die eigenschap. Bijv. twee keer bruine ogen of twee keer blauwe ogen gekregen: homozygoot.

Krijg je twee verschillende allelen dan ben je heterozygoot voor die eigenschap.

Allelen kunnen ook evensterk zijn, er ontstaat dan een zogenaamde intermediair fenotype (iets er tussenin).

Slide 36 - Tekstslide

Kleur van het haar
Homozygoot - Heterozygoot
De kleur van het haar is een erfelijke eigenschap. Elke lichaamscel van de mens bevat een genenpaar dat informatie bevat over de haarkleur.
Sommige mensen hebben een genenpaar dat 
2 genen heeft voor zwart haar. Sommige 1 gen voor zwart haar en 1 gen voor blond haar.
Er kunnen ook mensen zijn met 2 genen voor blond haar. Een genenpaar voor een erfelijke eigenschap kan dus uit 2 gelijke genen of 2 ongelijke genen bestaan.
homozygoot: 2 genen gelijk
heterozygoot: 2 genen ongelijk

Slide 37 - Tekstslide

opdrachten
maak opdracht 1 tm 5 in je boekje

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Link