Paragraaf 3: Geluidssterkte

Hoofdstuk 8: Geluid
2HV
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Hoofdstuk 8: Geluid
2HV

Slide 1 - Tekstslide

Paragraaf 3: Geluidssterkte

Slide 2 - Tekstslide

Waar gaan we het over hebben?

  • Wat is de amplitude van een trilling?
  • Hoe meet je geluidssterkte?

Slide 3 - Tekstslide

Lees blz 132 t/m 134 van je tekstboek

Klaar? Begin vast aan de opdrachten in je werkboek

Slide 4 - Tekstslide

Geluidssterkte
Hoe hoger de amplitude, hoe harder het geluid

Slide 5 - Tekstslide

Geluidssterkte meten
Geluidssterkte meet je in decibel (dB)

Verschil tussen dB en dB(A)

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Rekenen met decibel
Rekenregel: 2 keer zo hard = + 3 dB

1 stofzuiger = 70 dB
2 stofzuigers = ...
4 stofzuigers = ...

Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag!
Maken opg 25 t/m 33 op blz 103 en 104 van je werkboek

Klaar? Maak ook de plusstof

Slide 9 - Tekstslide

Antwoorden

Slide 10 - Tekstslide

25. a. Decibel
       b. Met een decibelmeter

26. a. een A-filter
       b. Tonen tussen 2000 en 5000 Hz
       c. Bij metingen om geluidshinder
           vast te stellen.

27. a. Nee, het geluid blijft even hoog
       b. Ja, die wordt steeds lager.
28. a. A: 0,2 cm   B: 0,13 cm   C: 0,1 cm
            Let op: 5 keer vergroot!
        b. De amplitude is groter (dus het
             geluid is harder).

29. a. Hoe verder weg hoe zachter het
            geluid.
        b. Dan meet je een te lage
             geluidssterkte.
        c. Dan meet je een te hoge
             geluidssterkte.

Slide 11 - Tekstslide

30. a. Nee
       b. Ja
       c. minstens 20 dB
       d. minstens 15 dB

31. a. 74 + 6 = 80 dB
       b. 77 dB


32. 1000 = 80 dB
        2000 = 83 dB
        4000 = 86 dB
        8000 = 89 dB
       
16.000 = 92 dB
        32.000 = 95 dB
        64.000 = 98 dB
        128.000 = 101 dB

       Dus ongeveer 100 dB
       

Slide 12 - Tekstslide

33. a. 20.000 = 75 dB
            10.000 = 72 dB
            5000 = 69 dB
            2500 = 66 dB
            1250 = 63 dB
            625 = 60 dB
            312,5 = 57 dB
            156,25 = 54 dB

 
        b. De mensen staan niet allemaal
             even ver van de decibelmeter
             af en praten niet allemaal even
             hard.

Slide 13 - Tekstslide