25. a. Decibel
b. Met een decibelmeter
26. a. een A-filter
b. Tonen tussen 2000 en 5000 Hz
c. Bij metingen om geluidshinder
vast te stellen.
27. a. Nee, het geluid blijft even hoog
b. Ja, die wordt steeds lager.
28. a. A: 0,2 cm B: 0,13 cm C: 0,1 cm
Let op: 5 keer vergroot!
b. De amplitude is groter (dus het
geluid is harder).
29. a. Hoe verder weg hoe zachter het
geluid.
b. Dan meet je een te lage
geluidssterkte.
c. Dan meet je een te hoge
geluidssterkte.