Hoofdstuk 5 .1 Hoe produceer je?

Paragraaf 5.1

Hoe produceer je?
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Paragraaf 5.1

Hoe produceer je?

Slide 1 - Tekstslide

5.1 hoe produceer je?

- wat is produceren?

- wat is het verschil tussen formele en informele productie?

- welke productiefactoren ken je?

- wat is een bedrijfskolom?

- wat is het verschil tussen mechanisatie en automatisering?

- wat zijn technologische ontwikkelingen?

- wat zijn de voor en nadelen van technologische ontwikkelingen?

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Produceren is:
het maken van goederen of het leveren van diensten.

Slide 4 - Tekstslide

Formele productie
Formele productie: 
Bedrijven en de overheid maken goederen en leveren diensten waarvoor consumenten betalen. Het CBS (Centraal bureau voor de statistiek) registreert deze productie.

Slide 5 - Tekstslide

Informele productie
Informele productie:
Je fietsband plakken of vrijwilligerswerk doen is ook productie. Hiervoor wordt niet betaald en deze productie staat niet geregistreerd bij het CBS. Ook zwart werken is informele productie.

Slide 6 - Tekstslide

Welke 2 antwoorden horen bij het begrip 'informele productie'?
A
een eigen bedrijf hebben
B
vrijwilligerswerk
C
werken bij de politie
D
zwart werken

Slide 7 - Quizvraag

Kies uit formele- of informele productie.

Jan kookt 's avonds het avondeten voor hem en zijn vrouw.
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 8 - Quizvraag

Het CBS schrijft op zijn website:
'Productie in derde kwartaal gestegen'
Dit gaat over
A
Formele productie
B
Informele productie

Slide 9 - Quizvraag

Sleep naar het goede antwoord
Formele productie
Informele productie
Het maken van vrachtauto's bij Scania.
Zwart werken bij de boer in je buurt.
Op bezoek bij een ouder medemens.
Werken in de supermarkt als vakkenvuller.

Slide 10 - Sleepvraag

Productiefactoren

Natuur: grondstoffen uit de natuur zoals ijzererts, water, grond, hout, aardgas maar ook lucht en zon.

Arbeid: al het werk dat de mensen moetn doen bij het maken van een product.

Kapitaal: het geld dat een ondernemer gebruikt voor de aanschaf van hulpmiddelen zoals gebouwen, machines, gereedschap en vrachtauto's. Je noemt ze daarom kapitaalgoederen.

Slide 11 - Tekstslide

Sleep de productiefactoren naar het juiste plaatje in de volgende opdracht.

Slide 12 - Tekstslide

leraar
computer
fabriekshal
monteur
schoonmaker
tarwe
vee
vrachtwagen
zonlicht

Slide 13 - Sleepvraag

Bedrijfskolom
Bedrijven die na elkaar aan het product meewerken, vormen samen de bedrijfskolom.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Door elke bewerking wordt het product telkens een beetje meer waard.
A
Productiewinsten
B
Produceren
C
Bedrijfskolom
D
Toegevoegde waarde

Slide 16 - Quizvraag

Arbeidsintenstief en kapitaalintensief
Vroeger

Slide 17 - Tekstslide

Arbeidsintenstief en kapitaalintensief
Nu

Slide 18 - Tekstslide

Mechanisatie en automatisering
  • Mechanisatie = machines nemen het werk van mensen over.
  • Automatisering = bediening van machines wordt niet door mensen maar door computers gedaan.

Slide 19 - Tekstslide

Machines nemen het werk over van mensen.
A
Mechanisatie
B
Automatisering

Slide 20 - Quizvraag

De school heeft een computer die de temperatuur regelt in de lokalen
A
Mechanisatie
B
Automatisering

Slide 21 - Quizvraag

Technologische ontwikkelingen
Vernieuwingen en verbeteringen aan producten en manieren van produceren doordat de techniek zich steeds verder ontwikkelt, noemen we technologische ontwikkelingen.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Video

Huiswerk
Maak blz. 130 tm 133 en kijk ze daarna na.

Slide 24 - Tekstslide

5.1 Hoe produceer je?
1 Formele productie. Het is productie door een bedrijf
    (en die wordt door het CBS geregistreerd).

2 - produceren van diensten
    - produceren van goederen
    - produceren van diensten
    - produceren van diensten


Slide 25 - Tekstslide

5.1 Hoe produceer je?
3 - formele productie
    - informele productie
    - formele productie
    - informele productie
    - formele productie
4 Eigen antwoord. Vraag aan je docent of je antwoorden kloppen.
5   - arbeid (iemand is aan het werk)
      - kapitaal (hulpmiddelen die gebruikt worden)



Slide 26 - Tekstslide

5.1 Hoe produceer je?
6 Natuur Arbeid Kapitaal
    hout boer computers
    aardgas monteur machines
7 Bijvoorbeeld: weegschaal, snijmachine, koeling, kassa, toonbank.
8 - Onjuist
   - Juist
   - 0njuist
9 arbeidsintensief, want het werk gebeurt met de hand, er worden geen machines gebruikt.





Slide 27 - Tekstslide

5.1 Hoe produceer je?
10 - veel
     - kapitaalintensief
11 Mechanisatie, want machines nemen het zware werk van de  mens over. Maar de mensen moeten de machines nog wel besturen.
12 C



Slide 28 - Tekstslide

Samenvatting
Produceren is het maken van goederen of het leveren van diensten.
Alle middelen die je nodig hebt om te produceren, noem je productiefactoren.
Bedrijven die na elkaar aan het product meewerken, vormen samen de bedrijfskolom.
De waardevermeerdering door deze bedrijven noem je de toegevoegde waarde. Als er bij de productie meer arbeid dan kapitaalgoederen wordt gebruikt, is de productie arbeidsintensief.
Als machines het werk van mensen overnemen, noem je dat mechanisatie.

Slide 29 - Tekstslide