1. De leeuw is bang geworden door de onverschrokkenheid
van (de gewapende) Herakles.
2. ενταυθα verwijst naar de grot (το σπηλαιον}
3. Het lijd. vw. van πνιγει is το θηριον
4. Mykene.
5. o Ευρυσθευς; t/m τουτο (r. 14)
6. αθλος
7. a. De godin Athena.
b. Nee, want zij wordt nergens in de tekst genoemd.