ZELFST MAKEN les 6 - pijn medicatie, farmacologie jaar 2 BBL

1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Beste studenten
vanwege omstandigheden maak je de les zelfstandig. Doe dit door deze les geheel te volgen en tegelijkertijd ook het werkblad in te vullen. Tussendoor zitten er interactieve elementen om jezelf te testen. Doe dat ook. 

Veel succes en veel leerplezier. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat wordt er verstaan onder pijn?

Slide 5 - Open vraag

Slide 6 - Tekstslide

Beste studenten. 
Bekijk op de volgende dia het filmpje. En beantwoordt dan de vragen in je werkblad, bij opdracht 1. 
Alle antwoorden kun je vinden in het filmpje. 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Een patient snijdt zichzelf bij het koken. Dit is een voorbeeld van?
A
nociceptieve viscerale pijn
B
neuropathische pijn.
C
vasculaire pijn
D
nociceptieve somatische pijn.

Slide 10 - Quizvraag

Een zorgvrager komt bij jou en geeft aan dat hij pijn heeft in het been. Zij beschrijft dit als een stekend gevoel, met een soort elektrische schokken, die verergert bij de lichtste aanraking.
Hier is waarschijnlijk sprake van?
A
nociceptieve viscerale pijn
B
neuropathische pijn.
C
vasculaire pijn
D
nociceptieve somatische pijn.

Slide 11 - Quizvraag

Beste studenten. 
Bij pijnbehandeling is het even zo belangrijk om te kijken naar de oorzaken, draagkracht, draaglast en pijngedrag. 
Dit is soms effectiever dan pillen. 
Lees hier zelf over in X-pert college. 
Hierover kunnen ook vragen gesteld worden op de toets >  
niet-medicamenteuze behandeling en begeleiding

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

nociceptieve pijn
We houden wereldwijd de WHO pijnladder aan. Deze is gesteld nadat er in de jaren 80 en 90 een epidemie van opiatenverslavingen over de wereld trok. 
Op de volgende 2 slides kun je de bestuderen. Let op in de 2e slide. Bij chronische pijn start je bij stap 1 en bouw je langzaam op. BIj acute pijn start je bij stap 3b en bouw je zo snel mogelijk af. Je moet de stappen van de WHO pijnladder uit je hoofd kennen.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

de medicijngroepen
Bestudeer de medicijngroepen op de volgende pagina's en maak opdracht 2 op je werkblad. Vul de gegevens aan met dingen die je zelf opzoekt in FTK. Dit zou je nu zelfstandig moeten kunnen. 

Kom je toch in de problemen, vraag hulp aan de docent bij de volgende les. 

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Ken je deze dingen ook? 

Slide 23 - Tekstslide

Wat is de juiste volgorde van de WHO pijnladder? 
Stap 1 
Stap 3
Stap 2
Stap 1.2
timer
2:00
Sterk opoid per injectie
sterk opoid per pleister
Sterk opoid oraal
NSAID met zwak opoid
paracetamol met zwak opoid
NSAID
paracetamol

Slide 24 - Sleepvraag

Mythes en fabels over morfine. 
Er zijn nogal wat mythes en fabel over morfine. In teams bij bestanden kun je hierover een documentje vinden. En ook online kun je er veel informatie over vinden. Zoek de mythen en fabels op. 
Maak dan opdracht 3 van je werkblad. 

En hierna volgen een aantal vragen over die mythes en fabels. 
Sommige antwoorden zullen je misschien verbazen. 

Slide 25 - Tekstslide

Morfine werkt verslavend
(met juiste indicatie en juiste dosering)
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

van morfine heb je steeds meer nodig
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quizvraag

Morfine werkt levensbekortend
(met de juiste dosering)
A
waar
B
niet waar

Slide 28 - Quizvraag

morfine (in juiste dosering) veroorzaakt ademhalingsmoeilijkheden
A
waar
B
niet waar

Slide 29 - Quizvraag

Van morfine wordt je suf (met de juiste dosering)
A
waar
B
niet waar

Slide 30 - Quizvraag

Morfine geeft veel bijwerkingen
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Beste student
Het stuk over nociceptieve pijn hebben we nu gehad. We gaan nu verder met de neuropathische pijn. 
Volg de slides van de presentatie en maak opdracht 4 van je werkblad. 

Ter toevoeging: we beginnen altijd met de WHO pijnladder, maar als we neuropathische pijn vermoeden zal dit wrs niet helpen. We verlaten dat pad dan sneller en gaan verder met de medicatie die hier specifiek voor zijn bedoeld. Waarom niet direct naar de andere medicatie? > vanwege de bijwerkingen. Eerst proberen met middelen die het minst problemen geven. 

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide

Beste student
Je hebt vast gemerkt dat je de medicijngroepen waarmee we neuropathische pijn behandelen al kende van de andere lessen. 

Hierna volgen nog dia's over de behandeling en omgang met lokale pijn en lokale pijnstilling. Hierover kun je in opdracht 4, vraag 3 (werkblad ) de gegevens aanvullen.  
En na de dia's volgen nog een aantal quizz vragen om te kijken of je het begrepen hebt. Succes. 

Slide 36 - Tekstslide

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Tekstslide

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Hierna volgen een aantal quizz vragen. 

Slide 41 - Tekstslide

Bij welk van deze lokale anesthetica kan er sprake zijn van huidproblemen na aanbrengen?
(roodheid, jeuk, branderig, allergische reactie)
A
emla zalf
B
corticosteroide injectie
C
capsaicine pleister/creme
D
alle genoemden

Slide 42 - Quizvraag

Deze medicatie kan sufheid geven: concentratieproblemen, droge mond, hartritmestoornissen en zeldzaam acute hartdood hierdoor.
Welke groep is dit?
A
anti-epileptica
B
corticosteroide injectie
C
lidocaine pleister
D
antidepressiva

Slide 43 - Quizvraag

Deze medicijngroep werkt doordat ze in het algemeen de prikkels in het zenuwstelsel verminderen, en daarmee ook de pijnklachten.
welke groep is dat?
A
tricyclische antidepressiva
B
Serotonine heropname remmer
C
lidocaine
D
anti-epileptica

Slide 44 - Quizvraag

Wanneer een patient anti-epileptica of anti-depressiva krijgt, niet voor epileptie of depressie, maar voor pijn, dan kun je dit zien aan:
A
staat erbij op het medicijndeelblad
B
de dosering is anders
C
altijd in combinatie met paracetamol/NSAID
D
altijd in combinatie met opiod

Slide 45 - Quizvraag

timer
1:00
Algemene werking
van antidepressiva?

Slide 46 - Woordweb

Welke groep antidepressiva gaan het snelste werken?
A
SSRI's
B
serotonine heropname remmers
C
MAO remmers
D
TCA's.

Slide 47 - Quizvraag

Deze medicatie werkt door het binden aan overprikkelde zenuwcellen en er voor te zorgen dat ze minder gevoelig worden.
Welke groep is dit?
A
emla zalf
B
corticosteroide injectie
C
lidocaine pleister
D
capsaicine pleister/creme

Slide 48 - Quizvraag

Bij welk van deze lokale anesthetica kan er sprake zijn van huidproblemen na aanbrengen?
(roodheid, jeuk, branderig, allergische reactie)
A
emla zalf
B
corticosteroide injectie
C
capsaicine pleister/creme
D
alle genoemden

Slide 49 - Quizvraag

Slide 50 - Tekstslide

Beste student
Dit is het einde van de opdracht

Slide 51 - Tekstslide