4h2/4h3 woordenschat les 5

Deze les
Woordenschat
Terugblik (mini oefentoetsje)
Nieuwe oefeningen maken (één grote, één kleine)


1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

Deze les
Woordenschat
Terugblik (mini oefentoetsje)
Nieuwe oefeningen maken (één grote, één kleine)


Slide 1 - Tekstslide

Pak pen en papier           
Op de toets krijg je verschillen vragen,
woordverklaring en toepassingsvragen.


Slide 2 - Tekstslide

Vraag 1. Welke zin is goed?
A De ornitholoog heeft vorige week mijn rug gekraakt, dus ik kan vanavond niet komen trainen.
B Mijn vader is ornitholoog en heeft zich aangesloten bij het Beatrixziekenhuis in Gorinchem.
C De ornitholoog heeft in het bijzonder een interesse voor de watervogels in de Nederlandse kustgebieden.


Slide 3 - Tekstslide

Vraag 2.
Geef het tegenovergestelde van de volgende woorden.
  1. Nonchalant
  2. Gedateerd
  3. Geavanceerd
  4. Rivalen
  5. Abstract



Slide 4 - Tekstslide

Vraag 3. Woordverklaren
Geef de betekenis van de volgende woorden.
  1. Obstakel
  2. Optimistisch
  3. Fictie

  4. Klaar? Beantwoord de volgende vraag:
    Welke ‘personalia’ moet je altijd voor jezelf houden?



Slide 5 - Tekstslide

Vraag 1. Welke zin is goed?
A De ornitholoog heeft vorige week mijn rug gekraakt, dus ik kan vanavond niet komen trainen.
B Mijn vader is ornitholoog en heeft zich aangesloten bij het Beatrixziekenhuis in Gorinchem.
C De ornitholoog heeft in het bijzonder een interesse voor de watervogels in de Nederlandse kustgebieden.


Slide 6 - Tekstslide

Vraag 1. Welke zin is goed?
A De ornitholoog heeft vorige week mijn rug gekraakt, dus ik kan vanavond niet komen trainen.
B Mijn vader is ornitholoog en heeft zich aangesloten bij het Beatrixziekenhuis in Gorinchem.
C De ornitholoog heeft in het bijzonder een interesse voor de watervogels in de Nederlandse kustgebieden.


Slide 7 - Tekstslide

Vraag 2.
Geef het tegenovergestelde van de volgende woorden.
  1. Nonchalant
  2. Gedateerd
  3. Geavanceerd
  4. Rivalen
  5. Abstract



Slide 8 - Tekstslide

Vraag 2.
Geef het tegenovergestelde van de volgende woorden.
  1. Nonchalant
  2. Gedateerd
  3. Geavanceerd
  4. Rivalen
  5. Abstract



  1. Serieus, neurotisch, in de stress
  2. Modern
  3. Simpel
  4. Beste vrienden
  5. Duidelijk, concreet

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 3. Woordverklaren
Geef de betekenis van de volgende woorden.
  1. Obstakel
  2. Optimistisch
  3. Fictie

  4. Klaar? Beantwoord de volgende vraag:
    Welke ‘personalia’ moet je altijd voor jezelf houden?



Slide 10 - Tekstslide

Vraag 3. Woordverklaren
Geef de betekenis van de volgende woorden.
  1. Obstakel
  2. Optimistisch
  3. Fictie

  4. Klaar? Beantwoord de volgende vraag:
    Welke ‘personalia’ moet je altijd voor jezelf houden?



  1. Iets wat in de weg staat van je doel
  2. Alles van de zonnige kant bekijken
  3. Nep, bedacht, niet echt

Slide 11 - Tekstslide

Vraag 3. Woordverklaren
Geef de betekenis van de volgende woorden.
  1. Obstakel
  2. Optimistisch
  3. Fictie

  4. Klaar? Beantwoord de volgende vraag:
    Welke ‘personalia’ moet je altijd voor jezelf houden?



  1. Iets wat in de weg staat van je doel
  2. Alles van de zonnige kant bekijken
  3. Nep, bedacht, niet echt

Slide 12 - Tekstslide

Vraag 3. Woordverklaren
Geef de betekenis van de volgende woorden.
  1. Obstakel
  2. Optimistisch
  3. Fictie

  4. Klaar? Beantwoord de volgende vraag:
    Welke ‘personalia’ moet je altijd voor jezelf houden?



  1. Iets wat in de weg staat van je doel
  2. Alles van de zonnige kant bekijken
  3. Nep, bedacht, niet echt

Je bankrekening, je pincodes, je wachtwoorden, je BSN…

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag (muziek luisteren mag, fluisteren ook)
  • Maak Woordenschat H3 – opdr. 7 en 8 (blz. 184)
  • online is dit planning:'(4h2/4h3) woordenschat les 5 (opdracht 7 en 8)'
    (gebruik de tips in de opdracht)

Klaar? 

Ga verder met 
optie 1) schrijfopdracht: een spannend verhaal voor woordenschat
optie 2) fictie: lezen in je leesboek

Slide 14 - Tekstslide

Aan de slag (muziek luisteren mag, fluisteren ook)
  • Maak Woordenschat H3 – opdr. 7 en 8 (blz. 184)
  • online is dit planning:'(4h1) woordenschat les 6 (opdracht 7 en 8)'

Klaar? 

Ga verder met 
optie 1) schrijfopdracht: een spannend verhaal voor woordenschat
optie 2) fictie: lezen in je leesboek

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag (muziek luisteren mag, fluisteren ook)
  • Maak Woordenschat H3 – opdr. 7 en 8 (blz. 184)
  • online is dit planning:'(4h1) woordenschat les 6 (opdracht 7 en 8)'

Klaar? 

Ga verder met 
optie 1) schrijfopdracht: een spannend verhaal voor woordenschat
optie 2) fictie: lezen in je leesboek

Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag (muziek luisteren mag, fluisteren ook)
  • Maak Woordenschat H3 – opdr. 7 en 8 (blz. 184)
  • online is dit planning:'(4h1) woordenschat les 6 (opdracht 7 en 8)'
    (gebruik de tips in de opdracht)

Klaar? 

Ga verder met 
optie 1) schrijfopdracht: een spannend verhaal voor woordenschat
optie 2) fictie: lezen in je leesboek

Slide 17 - Tekstslide

Dit lesuur
Maak een keuze:

optie 1
Je gaat werken aan de schrijfopdracht die bij woordenschat hoort. 
(Zie teams of opdracht op papier)
optie 2
Je gaat lezen in je leesboek

Slide 18 - Tekstslide

Wat haal je uit de context of herken je aan het woord zelf?
  • Mijn nieuwe bedbank is niet zo comfortabel.
  • Business is het meest comfortabel, maar economy is ook redelijk aangenaam.
  • Tijdens het sporten is opgestoken haar het meest comfortabel.

Engels: comfort > prettig Context: aangenaam

Slide 19 - Tekstslide

Oefenen (werk stil, fluisteren mag, muziek luisteren ook)
  • Maak planning 'woordenschat les 4 (4h1)'
    (of opdracht 4, 5 en 6 blz. 183)

  • Had je de eerdere twee planningen nog niet af? Ga die dan ook nog maken. 

  • Als je in je boek werkt, kan je een nakijkblad halen voor het eerdere huiswerk.

  • Klaar?
    - Controleer of je de titel van je leesboek in de tabel in teams hebt gezet.
    - Schrijf verder aan het verhaal voor woordenschat.

Slide 20 - Tekstslide

Schrijfopdracht: spannend verhaal
  • Je schrijft een kort (spannend) verhaal van minimaal 350 woorden
  • Verwerk vijftien moeilijke woorden naar keuze en markeer ze in de tekst
  • Gebruik een eigen idee of kies uit twee startfragmenten
  • Verwerk minstens één dialoog in je verhaal

Voorbeeldje:
'Doorgaans appt hij me binnen een uur terug,' zei Iris. 'Hoe kan het dat het nu zo lang duurt?' 'Hij zal je dan toch niet zo belangrijk vinden,' antwoordde Maaike onverbiddelijk

Slide 21 - Tekstslide