Verwijswoorden H 3

Formuleren H 3
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmboLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Formuleren H 3

Slide 1 - Tekstslide

Ismaels jas, ________ tijdens de wedstrijd is gestolen, lag achter de bosjes.
A
die
B
dat

Slide 2 - Quizvraag

Wat zijn verwijswoorden?

Slide 3 - Woordweb

Ik heb geen zin om helemaal naar _____ lokaal te lopen!
A
die
B
dat

Slide 4 - Quizvraag

Nadat Henk de kano lek had gemaakt, hebben we hem weggegooid.
Waar verwijst 'hem' naar?
A
Henk
B
kano
C
lek
D
we

Slide 5 - Quizvraag

Het bericht over de aankomende storm, _____ op nu.nl stond, veroorzaakt veel onrust.
A
die
B
dat

Slide 6 - Quizvraag

Mijn scooter is blauw, maar ____ van Ben heeft fellere kleuren.
A
dit
B
deze

Slide 7 - Quizvraag

Het                       Dit en Dat

De                         Die en Deze 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Staat het bezit erachter? Gebruik alleen 
mijn, jouw, uw. 

Staat er geen bezit achter? Gebruik dan 
mij, jou, u. 

Hun gebruik je alleen bij een bezit, anders gebruik je zij of ze

Slide 10 - Tekstslide

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 11 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij de-woorden?
A
dit
B
deze
C
die
D
dat

Slide 12 - Quizvraag



''Ik heb een oude fiets, maar … rijdt nog goed.''
A
dat
B
dit
C
het
D
die

Slide 13 - Quizvraag

Zijn dat jou/jouw buren? Hun/zij graven een zwembad in hun/ze achtertuin
A
jou/hun/zij
B
jouw/zij/hun
C
jouw/hun/ze
D
jou/zij/hun

Slide 14 - Quizvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord. 
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het

Slide 15 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 16 - Sleepvraag

Verwijswoorden naar mensen, dieren, dingen
Naar mensen verwijs je met: met wie, over wie (voorzetsel + wie)
Maartje, met wie je op vakantie gaat. 
Naar dieren en dingen verwijs je met: waarvan, waarmee, waarop (voorzetsel) + wat
Het hondje waarvan ik houd.

Slide 17 - Tekstslide

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.

_________ denkt dat  ________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 18 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'boek'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 19 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'auto'?
A
dat, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
deze, die

Slide 20 - Quizvraag

De trein met wie/waarmee Joy reist, stopt ook bij deze/dit station
A
wie/deze
B
waarmee/deze
C
wie/dit
D
waarmee/dit

Slide 21 - Quizvraag

Huiswerk
Ga nu maken
Hoofdstuk 3 - verwijswoorden
Online planning in Nieuw Nederlands

Slide 22 - Tekstslide