SO BASISBEGRIPPEN

SO KUNST DRAMA THEORIE
M4: herhalen basisbegrippen
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
DramaMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

SO KUNST DRAMA THEORIE
M4: herhalen basisbegrippen

Slide 1 - Tekstslide

Hoe noem je een spannend einde bij een film of serie waarvan je niet weet hoe het afloopt?
A
Gesloten eind
B
Open eind
C
Cliffhanger
D
Slot

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het officiële woord voor een stilstaand beeld op het toneel?
A
Mime
B
Standbeeld
C
Tableau vivant
D
Schilderij

Slide 3 - Quizvraag

Wat hoort niet bij de WANNEER?
A
Tijdstip
B
Locatie
C
Seizoen
D
Jaartal

Slide 4 - Quizvraag

Hoe noem je het veranderen van emoties?
A
Aanpassen
B
Emotionele achtbaan
C
Wisselen
D
Schakelen

Slide 5 - Quizvraag

Een ander woord voor de WAT bij toneel is...
A
Plaats
B
Probleem
C
Personage
D
Verhaal

Slide 6 - Quizvraag

Wat zijn theatrale middelen?
A
Wie, wat, waar, waarom en waardoor?
B
Spelgegevens, enscenering en materiële vormgevingsmiddelen
C
Middelen om het theaterstuk naar een hoger plan te tillen
D
Vormgegeven van een theaterstuk

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een actie?
A
Het moment dat het stuk begint.
B
Zichtbare ( en hoorbare-) start van de tekst
C
Zichtbare handeling tijdens spel
D
Zichtbare handeling tijdens spel

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een impuls?
A
Eerste idee of ingeving
B
Zelf beginnen met spelen of aan andere spelers spelaanbod geven.
C
Eerste reactie op een actie, maar daar niets mee doen
D
Actie op reactie

Slide 9 - Quizvraag

Wat is mimiek?
A
Mime technieken
B
Gezichtsuitdrukkingen
C
Lichaamshouding
D
Pantomime ( concreet uitbeelden)

Slide 10 - Quizvraag

Wat bedoelen we met kap en grime?
A
Verkleedspullen
B
Kapsels, schmink en make up
C
Make up en maskers
D
Make up artist

Slide 11 - Quizvraag

Wat zijn Spelgegevens?
A
De gegevens die de acteur nodig heeft om zijn spel te verbeteren.
B
Spelaanwijzingen van de regisseur
C
De 5w's
D
Rol, actie, ruimte, motief, tijd

Slide 12 - Quizvraag

Verbaal is...
A
Mimiek, lichaamshouding, beweging en intonatie
B
Intonatie en tekst
C
Mimiek, fysiek en stem
D
Tekst

Slide 13 - Quizvraag

Wat is fysiek?
A
Houding en beweging
B
Stem, houding en gezicht
C
Gezichtsuitdrukkingen
D
Emoties zichtbaar en hoorbaar

Slide 14 - Quizvraag

Wat is expressie?
A
Uitdrukking
B
Geloofwaardigheid
C
Verbeelding
D
Non verbaal spel

Slide 15 - Quizvraag

Wat is mise-en-scène?
A
Positie/beweging op het speelbvlak
B
Positie/beweging ten op zichtte van de ander
C
Handelingen
D
Positie ten opzichte van medespelers, decor en hoe ik handel in de ruimte

Slide 16 - Quizvraag

Wat betekent ensceneren?
A
Mise-en-scène
B
In scène zetten
C
Een eigen scène schrijven
D
Dramatiseren van een scène

Slide 17 - Quizvraag

Wat kun je zeggen over decor?
A
Kleur, vorm, materiaal, grootte, plaatsing in de ruimte ( sfeer)
B
Kleur, plastic, hout, handgemaakt, fabriekskeurmerk ( merk)
C
Functie, kleur, sfeer, effect, stijl, echtheid ( eigenheid)
D
Vorm, materiaal, functie, effect, maker ( plaatsing)

Slide 18 - Quizvraag

Wat is improvisatie? Leg uit.

Slide 19 - Open vraag

Wat is een cliffhanger? Leg uit.

Slide 20 - Open vraag

Wat is een recensie? Leg uit.

Slide 21 - Open vraag