D&P Theorie blok 4 t/m 6

Voorzieningen
  • Materialen en middelen
  • Bij het organiseren van een activiteit heb je voorzieningen nodig
  • Partytenten, tafels, stoelen, verwarming, geluidsinstallatie, koelers
  • Huren bij verhuurbedrijf via een aanvraagformulier
  • Formulier is vaak een huurovereenkomst
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Dienstverlening en ProductenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Voorzieningen
  • Materialen en middelen
  • Bij het organiseren van een activiteit heb je voorzieningen nodig
  • Partytenten, tafels, stoelen, verwarming, geluidsinstallatie, koelers
  • Huren bij verhuurbedrijf via een aanvraagformulier
  • Formulier is vaak een huurovereenkomst

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling vergunningen
Drankvergunning
- benodigde vergunning voor het schenken van bier of wijn tijdens een evenement
Evenementenvergunning 
- voor grotere evenementen moet je altijd een vergunning aanvragen bij de gemeente
Exploitatievergunning 
- nodig om er voor te zorgen dat elk bedrijf waar mensen eten en drinken kunnen kopen deze op dezelfde plek ook mogen opeten of drinken
Tijdelijke gebruiksvergunning brandveiligheid 
-de gemeente wil zeker weten dat er geen gevaarlijke situaties ontstaan door het evenement. Daarom wil zij zeker weten dat de locatie brandveilig is.
  

Slide 2 - Tekstslide

Bestellijst
  • lijst van materialen en middelen die nodig zijn voor een evenement
  • bijvoorbeeld de bestellijst om eten en drinken te bestellen bij een cateringbedrijf
  • bijvoorbeeld de bestellijst om materialen te kopen bij een groothandel

Slide 3 - Tekstslide

Belangrijke begrippen
Analyseren 
 jij kunt omschrijven wát het probleem nu precies is, wat de oorzaken kunnen zijn, wie erbij betrokken zijn en wat je nog meer moet weten om het probleem te kunnen oplossen.
Coördineren 

Inventariseren
de lijst met benodigde materialen en middelen vergelijken met de al aanwezige materialen en middelen van een organisatie

Samenvatten 
In korte zinnen of steekwoorden de kern benoemen van wat de ander heeft gezegd

Coördineren
Organiseren dat er goede samenwerking is tussen mensen en-of activiteiten

Slide 4 - Tekstslide

Medewerkers
  • inventariseer wie er nodig zijn; je kunt mensen inhuren via een uitzendbureau of vrijwilligers inzetten
  • bekijk in het draaiboek wat er gedaan moet worden binnen welke tijd; bereken hoeveel uur je nodig hebt voor een taak en bekijk vervolgens hoeveel mensen je daarvoor nodig hebt
  • medewerkers mogen maximaal 12 uur achter elkaar werken
  • als je langer dan 5,5 uur  werkt heb je recht op minimaal 30 minuten pauze (dit mag 2x 15 minuten zijn)
  • als je langer dan 10 uur werkt heb je recht op 45 minuten pauze (dit mag 3x 15 minuten zijn)

Slide 5 - Tekstslide

Plattegrond

  • een plattegrond is veel kleiner dan de echte situatie
  • handig om iemand te zoeken of de weg te wijzen
  • te laten zien hoe een huis of gebouw eruitziet
  • de kortste route van punt A naar punt B te plannen
  • te tekenen hoe je een evenement of festivalterrein wilt inrichten

Slide 6 - Tekstslide

Routing maken
  • wegbewijzering
  • de weg wijzen op een evenement 
  • lijnen op de vloer, bordjes, linten

Een goede bewegwijzering is:
  • helder
  • begrijpelijk
  • opvallend
  • leesbaar
  • gezet op alle beslispunten (kruispunten, splitsingen)
  • voorzien van grote letters of pictogrammen

Slide 7 - Tekstslide

Kosten van een activiteit
  • budget: dit bedrag gebruik je voor al je uitgaven
  • subsidie: geld dat de overheid geeft om activiteiten te bekostigen die nuttig zijn voor de samenleving
  • sponsoring: een bedrijf geeft je geld dat je mag gebruiken voor een activiteit, in ruil hiervor wil het bedrijf dat je reclame voor hen maakt

Slide 8 - Tekstslide

Kosten van een activiteit 2
vaste kosten
-> kosten die niet veranderen en die hetzelfde blijven

variabele kosten
-> kosten die veranderen omdat er bijvoorbeeld meer of minder deelnemers zijn

onvoorziene kosten
-> kosten die je van te voren niet goed kunt inschatten

  • om goed inzicht te krijgen op je budget maak je een kostenoverzicht

Slide 9 - Tekstslide

Kostenberekening maken
  • voordat je gaat starten met het organiseren van je activiteit bepaal je je budget
  • het budget gebruik je voor je vaste- , variabele- en onvoorziene kosten
  • totaaloverzicht van je kosten
  • bezuinigen -> besparen op uitgaven door bepaalde dingen niet te kopen

Slide 10 - Tekstslide

Opbrengstrekening
  • het geld dat je van je deelnemers ontvangt min de kosten =>je opbrengst => je winst

Slide 11 - Tekstslide

Vragenlijst
open vragen 
  • beginnen met wie, wat, waarom, hoe
  • je kunt hier niet met 'ja' of 'nee' antwoorden
gesloten vragen
  • beginnen met een werkwoord
  • je antwoordt hier met 'ja' of 'nee' op
directe vragen
  • gericht op je doel, je vraagt precies wat je wil weten
indirecte vragen
  • niet recht op het doel af, je neemt een omweg
hoofdvragen
  • belangrijke vragen bijv. Welke activiteit heeft u in gedachten
bijvragen
  • komt meestal na de hoofdvraag, bedoelt om meer details te krijgen bijv. Wilt u ook hapjes of drankjes tijdens de activiteit?

Slide 12 - Tekstslide

Kostenverschillen
  • je ingeschatte kosten verschillen vaak van wat een activiteit uiteindelijk kost
  • dit is altijd afwachten
  • daarom maken mensen die activiteiten organiseren vaak meerdere inschattingen; een positieve en een negatieve inschatting

Slide 13 - Tekstslide

Vragenlijst opstellen
  • nadat je een activiteit hebt uitgevoerd wil je graag weten wat goed ging en wat niet
  • zo kun je de volgende keer de organisatie verbeteren
  • denk goed na over: hoe ga je het interview afnemen (papier, telefoon), welke vragen ga je stellen, hoeveel vragen ga je stellen, hoe ga je het interview uitwerken
  • als je de vragenlijsten terugkrijgt kun je bekijken wat er verbeterd kan worden 
  • vervolgens maak je een verbetervoorstel met verbeterpunten

Slide 14 - Tekstslide

Bezoeker begroeten
  • bij een evenement of activiteit ben je gastheer of gastvrouw
  • het is belangrijk dat je iedereen gastvrij ontvangt
  • je begroet de gasten en bezoekers als zij binnenkomen
  • de eerste indruk is heel belangrijk
  • je laat zien dat je beleefd en vriendelijk bent
  • je wilt de aanmelding verwerken
  • je wilt laten weten dat je de bezoeker hebt gezien
  • volwassene: goedemorgen/goedemiddag en u
  • kind: je/jij
  • je vraagt of je de jas kunt aannemen en hangt deze in de garderobe
  • je kijkt in de deelnemerslijst of de bezoeker is aangemeld

Slide 15 - Tekstslide

Aan de telefoon
De telefoon gaat...wat doe je?
  • neem zo snel mogelijk op, laat de telefoon niet meer dan 3x overgaan
  • begin met goedemorgen/-middag, noem de naam van het bedrijf en dan je eigen naam
  • kom er achter wat de beller precies wil, vraag door als het je niet duidelijk is
  • soms moet je terugbellen omdat je iets moet uitzoeken, schrijf duidelijk naam en telefoonnummer op en geef ook aan wanneer je terug gaat bellen (smart)
  • maak als het nodig is een telefoonnotitie: hierin schrijf je kort op waar het telefoongesprek over ging
  • sluit het gesprek netjes en beleefd af: bijv. graag gedaan, tot ziens meneer/mevrouw
  • hang de telefoon zachtjes op

Slide 16 - Tekstslide

Klachten
  • klanten zijn soms ontevreden, het is belangrijk om klachten netjes af te handelen
  • zorg dat je weet wat de klacht precies is (luister goed, vat samen)
  • bedenk of je de klacht meteen kunt afhandelen, lukt dit niet geef dan aan waarom je de klacht niet meteen kunt oplossen, wat de volgende stappen zijn en waarom hij/zij met iemand anders te maken krijgt
  • zorg ervoor dat een klant zijn/haar klacht geen 2e keer hoeft uit te leggen
  • je houdt de klant op de hoogte van de afhandeling van de klacht
  • noteer de afspraken van de klant
  • handel de klacht af op een nette manier
  • registreer de klacht en de afhandeling 

Slide 17 - Tekstslide

Recepten omrekenen
Bij het omrekenen van recepten neem je de volgende  stappen:  
1. Je gebruikt het originele recept, hierin staat het aantal personen / hapjes van het recept.  
2. Je maakt een tussenstap: Je bepaalt de hoeveelheid voor 1 persoon.   
3. Je rekent dit om naar het gewenste recept: het aantal hapjes wat je wilt maken.  
4. Noteer alle ingrediënten en de hoeveelheden in de kolom van het originele recept.   
5. Noteer het aantal personen/hapjes van het originele recept. 
6. Noteer het aantal personen/hapjes van het gewenste recept. 
7. Deel de ingrediënten door het aantal personen van het originele recept (Je mag hierbij afronden, zodat je mooie ronde hoeveelheden krijgt. Bijvoorbeeld: 11,67 lente uitjes: hier mag je 12 lente uitjes van maken)
8. Vermenigvuldig ze direct met het aantal personen van het gewenste recept. Schrijf de nieuwe hoeveelheden op in de kolom: gewenste recept. 

Bekijk het voorbeeld op de werkkaart Recepten omrekenen

Slide 18 - Tekstslide

Werkplanning
  • bepaal de taken; bekijk en zoek uit welke taken je moet doen
  • bepaal het resultaat van een taak; stel vast wat stap voor stap gedaan moet worden, denk vooraf ook aan de middelen die je hierbij nodig hebt
  • bepaal de duur  van de taak; maak een inschatting hoeveel tijd een taak kost; zet de taken in de juiste volgorde
  • maak een tijdsplanning; verdeel de taken over de dag, week of maand. geef per taak aan wanneer de deadline is, dus het uiterste moment dat iets af moet zijn

Slide 19 - Tekstslide

Theorie koken
  • voedingsmiddelen -> eetbare producten, je kunt deze in groepen verdelen

  • basisvoedingsmiddelen: rijst, aardappels, pasta en brood 
-> kenmerk: hebben zelf niet veel smaak maar zijn drager van de andere smaken in het gerecht
-> eigenschap: meestal goedkope voedingsmiddelen die goed vullen 

  • vlees, vis of vleesvervangers
-> kernmerk: doel is om eiwitten aan de maaltijd toe te voegen 
-> belangrijke bouwstoffen voor de mens
-> eigenschap: mensen vinden vlees en vis vaak lekker 

  • groenten en fruit
-> kenmerk: gezond en lekker
-> eigenschap: bevatten veel vitamines en vezels 







Slide 20 - Tekstslide

Theorie koken
  • Oliën en vetten
-> eigenschap: gebruik je om je maaltijd klaar te maken en smaak te geven 
-> kenmerk: belangrijke bronnen van energie en bouwstoffen voor het lichaam 

  • Kruiden en specerijen
-> je geeft smaak aan de maaltijd door zout, kruiden en specerijen te gebruiken

Schoonmaak- en voorbewerkingstechnieken: 
voordat je voedingsmiddelen in een maaltijd gebruikt moet je deze vaak schoonmaken of voorbewerken, bijvoorbeeld door het wassen in ruim koud water

Slide 21 - Tekstslide

Gerechten bereiden
  • een gerecht bereiden doe je vaak met behulp van een recept; hierin staat precies uitgelegd wat je moet doen
  • de volgende technieken worden vaak gebruikt:
- snijden; hiervoor gebruik je een mes
- koken; verhitten van voedsel in water 
- bakken; verhitten van voedsel in een pan of oven
- roerbakken; het snel bewegen van voedsel in een hele hete pan
- opkloppen; luchtig maken van een voedingsmiddel (slagroom)
- roeren; met een lepel of spatel iets vermengen
- mengen; het bij elkaar voegen van verschillende dingen (roeren of kneden)
- op smaak afmaken; je proeft of de smaken goed zijn en voegt eventueel iets toe
- garneren; het versieren van gerechten zodat het er aantrekkelijk uitziet



Slide 22 - Tekstslide

Hygiëne
  • schoonmaken en schoonhouden van jezelf en je omgeving
  • persoonlijke hygiëne: 
houd je lichaam schoon (kleding), houd je nagels kort en schoon, was regelmatig je handen en droog je handen af met een schone droge doek
  • hygiëne in de keuken
-kookplaten/aanrecht maak je schoon met een reinigingsmiddelen een doek
-keukenapparatuur maak je schoon met warm water en een sopje
-elektrische onderdelen neem je af met een schone doek
-snijmessen was je in een sopje met heet water
-magnetron maak je schoon door een kopje water te verwarmen, je kunt daarna de magnetron goed en snel schoonmaken



Slide 23 - Tekstslide

Bewaren van voedsel
  1. houd vers en oud voedsel gescheiden
  2. bewaar schoonmaakmiddelen en voedsel apart
  3. bewaar rauw voedsel onderop -> zo voorkom je lekken
  4. controleer de houdbaarheidsdatum
  5. gebruik de FIFO-methode: First In First Out-> wat het eerst in huis is gekomen moet het eerste weg
  6. bewaar kruidenierswaren op een goed geluchte en droge ruimte bij kamertemperatuur
  7. bewaar voedsel op de juiste temperatuur: vis bij minder dan 2 graden C, vlees bij minder dan 4 graden C, zuivel bij minder dan 6 graden C en groenten onder de 8 graden C
  8. bewaar diepgevroren voedsel op een temperatuur die lager is dan -18 graden C

Slide 24 - Tekstslide

APV
APV->Algemene Plaatselijke Verordening  
  • hierin staan de regels voor meldingen en vergunningen 
verschilt per gemeente 
 
Vergunninghouder = degene die de vergunning krijgt als deze is aangevraagd

Slide 25 - Tekstslide

Schema's
Doordraaischema
Schema met wedstrijdvolgordes

Pouleschema
Organisatieschema waarin elk team 2x tegen elk ander team speelt

Knock-Outschema
Organisatievorm waarbij er steeds spelers afvallen,

Slide 26 - Tekstslide