11.2 Bevruchting

11.2 Bevruchting 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

11.2 Bevruchting 

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Het 'Biologische momentje' van de dag...
- Leerdoelen
- Check vorige les!
- Nakijken opdracht hormonen man/vrouw
- Uitleg 11.2
Opdracht 'we duiken de koffer in'!

Slide 2 - Tekstslide

Het 'biologische momentje' van de dag...
Waarom hebben mannen tepels?
  • Waarschijnlijk krijgt het mannenlichaam tepels omdat het makkelijker is dan ze niet krijgen.
  • Tepels ontstaan rond de derde week na bevruchting. Dat is veel eerder dan alle andere geslachtskenmerken. 
  • De geslachtsdelen ontwikkelen zich aanvankelijk voor beide sekses gelijk. Maar op een bepaald moment in de ontwikkeling krijgt een jongetje een piemel, terwijl een meisje op die plek een clitoris krijgt.


  • Mannen hebben iets kleinere tepels dan vrouwen, maar ze zijn wel helemaal functioneel,
    inclusief zenuweinden, bloedvaten, spiertjes en een beginnetje van melkklieren.
    Geef een man genoeg oestrogeen en de melkklieren ontwikkelen zich verder; hij kan gaan lacteren.
  • De mens is het enige zoogdier waarbij de man complete tepels krijgt.

  • Er is een zeldzame aandoening waarbij mensen geen tepels krijgen, dat is Athelia.

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen:
Na deze les kan je:
  • Uitleggen en beschrijven waar de bevruchting plaatsvindt. 
  • Beschrijven wat er direct na de bevruchting gebeurd.
  • Het begrip 'innesteling' benoemen en uitleggen.
  • De fase van zwangerschap en ontwikkeling van embryo uitleggen.
  • Onderdelen benoemen: kiemschijf - vlokken - placenta - navelstreng. 
  • Uitleggen wat voor functie het HCG hormoon heeft.
  • Diverse manieren van anticonceptie kunnen beschrijven en kunnen toepassen op een vraag. 

Slide 4 - Tekstslide

Check vorige les
- opdracht man/vrouw hormonen (uitgedeeld vorige les)

a.d.h.v. 6 vragen

Slide 5 - Tekstslide

1. Bij menstruatie...
A
laat het baarmoederslijmvlies los.
B
laat de baarmoeder los.
C
komt een eicel uit de eierstok.
D
komt en zaadcel bij de eierstok.

Slide 6 - Quizvraag

2. Wat is het doelwitorgaan van FSH?
A
De hypofyse
B
De eileiders
C
De baarmoeder
D
De eierstokken

Slide 7 - Quizvraag

3. Wat is de functie van FSH
A
Aanmaken LH en FSH door hypofyse
B
Zorgen voor een ovulatie
C
Ontwikkelen van de eicellen

Slide 8 - Quizvraag

4. Wat doet oestrogeen NIET?
A
De productie van FSH remmen
B
De productie van LH door de hypofyse stimuleren
C
Het gele lichaam in stand houden
D
Baarmoederslijmvlies laten groeien

Slide 9 - Quizvraag

5. Het gele lichaam (en later de placenta) produceert progesteron.

Wat is geen functie van progesteron?
A
Ontwikkeling melkklieren
B
Remming productie LH en FSH
C
In stand houden baarmoederslijmvlies
D
Stimuleren groei van de zygote

Slide 10 - Quizvraag

6. Follikels rijpen onder invloed van FSH. Terwijl follikels rijpen produceren ze het hormoon:
A
Testosteron.
B
FSH
C
Oestrogeen.
D
LH

Slide 11 - Quizvraag

Nieuwe stof
Uitleg 11.2

Slide 12 - Tekstslide

Bevruchting is ...
A
wanneer het klompje cellen in de baarmoeder vast gaan hechten.
B
wanneer een rijpe eicel vanuit de eierstok springt.
C
wanneer de celkern van de eicel en de celkern van zaadcel versmelten.
D
wanneer de eicel afsterft en het baarmoederslijmvlies afbreekt.

Slide 13 - Quizvraag

Bevruchting: 
  • Na de ovulatie komt de eicel in de eileider terecht en leeft daar 12 tot 24 uur.
     Als er dan zaadcellen in de eileider zijn, kan er bevruchting plaatsvinden. 

  • Geslachtsgemeenschap → sperma komt vrij bij de baarmoedermond → zaadcellen zwemmen door baarmoederhals naar baarmoeder → moeten kiezen tussen linker of rechter eileider → eicel aanwezig? → dan samensmelten kernen van 1 eicel en 1 zaadcel → bevruchting.

  • 1 eicel bevrucht door 1 zaadcel! Altijd! Ook bij tweelingen!


  • Na samensmelten direct een ondoordringbare laag om de eicel,
    zo kunnen er geen andere zaadcellen naar binnen. 
  • Bevruchte eicel = zygote.
  • LR bron 2 en 3 blz. 142!

Slide 14 - Tekstslide

Eerste celdelingen: 
  • Zygote reist al delend door eileider richting de baarmoeder voor innesteling.
     Zygote is zelf niet mobiel, voortbewogen door trilharen in eileider. 

  • Voedingsstoffen uit eicel gebruikt voor;
      - Klievingsdelingen: delingen waarbij geen groei plaatsvindt.

  • Specialisatie cellen (Embryonale stamcellen).
    Deze cellen kunnen nog alles worden. 


Slide 15 - Tekstslide

Hoeveel dagen na de ovulatie nestelt een bevruchte eicel (zygote) zich in in het baarmoederslijmvlies?
A
Binnen 5 tot 7 dagen
B
Binnen 2 tot 4 dagen
C
Binnen 48 uur
D
Binnen 24 uur

Slide 16 - Quizvraag

Zwanger:
  • Innesteling = na ong. 6 dagen vasthechten van het bolletje cellen in baarmoederslijmvlies (nu embryo) = zwanger
      → op plek van innesteling ontstaat placenta/moederkoek. 
      → zwangerschapshormoon (HCG) wordt afgegeven – mogelijkheid tot zwangerschapstest
     (HCG hormoon meetbaar in urine via test).

  • HCG hormoon: baarmoederslijmvlies behouden + rijping eicellen voorkomen.


  • Zie blz. 143


Slide 17 - Tekstslide

Innesteling:

Slide 18 - Tekstslide

Embryonale ontwikkeling: 
  • Ongeveer 5 dagen na de bevruchting
     ontstaat er in het bolletje cellen een holte = kiemschijf.
  • Kiemschijf: ontwikkeling tot embryo.

  • Buitenste cellen van het bolletje cellen vormen uitstulpingen = vlokken. Zij nemen O2 + voedingsstoffen op.
  • Vlokken vormen later de placenta.

  • Steel tussen vlokken en kiemschijf vormt navelstreng.

  • LR bron 4 blz. 143

Slide 19 - Tekstslide

Einde uitleg
Vragen?

Werken aan opdracht 'We duiken de koffer in'.  Zie volgende dia

Slide 20 - Tekstslide

Opdracht 'We duiken de rode koffer in'. 
  • In groepjes van 4.
  • Een persoon komt een anticonceptie- 
      middel halen uit de koffer.
  • Vul de tabel in (zie magistermail).
  • Gebruik waar nodig internet.
  • Huiswerk voor de volgende les!

SLA HET BESTAND OP IN JE ONE DRIVE!

Slide 21 - Tekstslide