Levensloop_vragen hst 1 en 2

Levensloop_vragen hst 1 en 2
  • Je maakt de vragen individueel
  • Geen overleg
  • Na elke vraag kort bespreking en tijd om vragen te stellen
  • Inloggen in lessonup op je account en lescode invoeren
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Levensloop_vragen hst 1 en 2
  • Je maakt de vragen individueel
  • Geen overleg
  • Na elke vraag kort bespreking en tijd om vragen te stellen
  • Inloggen in lessonup op je account en lescode invoeren

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Marijn zit in 4 vwo en zijn vrienden zitten in 4 havo.
Marijn kan nu nog overstappen naar 4 havo en na het afronden van het havo de hbo-opleiding economie gaan volgen. Marijn kan zijn best blijven doen, het vwo afronden en daarna de universitaire studie economie gaan volgen.
Twee beweringen over deze keuze.
I. De route havo - hbo leidt tot opoffering toekomstige mogelijkheden.
II. De route vwo - universitaire studie leidt tot opoffering van vrije tijd.
Welke bewering(en) is/zijn juist?

A
Beide zijn onjuist
B
Beide zijn juist
C
I is juist
D
II is juist

Slide 2 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee beweringen over consumeren/investeren.
I. De aanschaf van een brommer door postbezorgondernemer 'de Hoon' is een investering.
II. De aanschaf van een computer door Rik voor zijn studie is consumptie.
Welke bewering(en) is/zijn juist?


A
Beide zijn onjuist
B
Beide zijn juist
C
I is juist
D
II is juist

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De eigenaar van een schoenenwinkel huurde in 2018 het pand waarin zijn winkel gevestigd is voor
€ 120.000, daarnaast had hij voor € 50.000 aan interieur ingekocht. Tevens was er een hulpkracht in dienst. Deze hulpkracht had een loon van € 1.400 per maand. Hoe groot waren de investeringen in 2018 voor de eigenaar van de schoenenwinkel?


A
€50.000
B
€170.000
C
€186.800
D
€236.800

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee stellingen:
I. Schoon drinkwater is in Nederland een vrij goed.
II. Gratis schoolboeken zijn schaarse goederen.

A
Beide zijn onjuist
B
Beide zijn juist
C
I is juist
D
II is juist

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Janice heeft morgen een proefwerk economie. Ze heeft vanavond de keuze uit 3 alternatieven:
1. 2 uur werken bij de snackbar, dit brengt € 10 op, en ze kan nog een ½ uur leren;
2. oppassen bij de buurvrouw, dit brengt € 7,50 op, en ze kan nog 1 uur leren;
3. 2 uur leren voor het proefwerk.
Janice zit in geldnood en geld verdienen is op dit moment voor haar belangrijker dan leren. Ze kiest daarom voor optie 1.
De opofferingskosten bedragen ............

A
€ 7,50
B
€2,50 plus 1/2 uur leren
C
€ 10,-
D
€7,50 plus 1/2 uur leren

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Misha heeft de keuze uit drie bijbaantjes; deze baantjes gelden per week .
a. Achter de kassa bij de supermarkt; 6 uur, dit levert € 4 per uur op.
b. Werken bij de bakker; 8 uur, dit levert € 3,50 per uur op.
c. Werken bij de manege; 5 uur, dit levert € 5 per uur op.
Bereken de opofferingskosten per week van het werken bij de bakker in euro's.

A
€24
B
€28
C
€25
D
€52

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De budgetlijn van de combinatie tussen werk en vrije tijd luidt voor Hans:
AI = - 20 VT + 300; AI = het arbeidsinkomen in euro's per dag, VT = het aantal uren vrije tijd per dag. Hans heeft maximaal 15 uur per dag.
Hoe hoog zijn de opofferingskosten voor 1 uur vrije tijd? Vul alleen een getal in zonder euro teken

Slide 8 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies


Slide 10 - Open vraag

20/24=0,83
Iris krijgt wekelijks € 15 zakgeld. Ze gebruikt dit alleen en volledig voor versnaperingen, die gemiddeld € 0,60 kosten.
De prijzen van versnaperingen stijgen met 10% en het zakgeld van Iris wordt verhoogd met € 1.
Twee beweringen over de veranderingen.
I. Het budget is nominaal gestegen.
II. De koopkracht van Iris is gestegen.
Welke bewering(en) is/zijn juist?

A
Beide zijn onjuist
B
Beide zijn juist
C
I is juist
D
II is juist

Slide 11 - Quizvraag

1/15 x 100= 6,67 % stijgt budget


A
Beide zijn onjuist
B
Beide zijn juist
C
I is juist
D
II is juist

Slide 12 - Quizvraag

Uitleg volgende dia
Uitleg
  • Beide dominante strategie niet-voorbereiden 
  • Want als Jasper kiest voor voorbereiden kiest Frank niet voorbereiden (2,5<3). Als Jasper kiest voor niet-voorbereiden kiest Frank niet-voorbereiden (4<5)
  • Als Frank kiest voor voorbereiden kiest Jasper voor niet-voorbereiden (2,5<3). Als Frank kiest voor niet voorbereiden dan kiest Jasper niet-voorbereiden (4<5)
  • Er ontstaat dus een sub-optimaal nash-evenwicht niet-voorbereiden ; niet voor-bereiden (4,4). Er is dus sprake van een gevangenendilemma want als ze beiden zouden voorbereiden kom je uit in (3,3).

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ziektekostenverzekering
In een land wonen 16 miljoen mensen. Ze zijn verplicht verzekerd tegen ziektekosten.
Er worden € 20 miljard aan ziektekosten verwacht; daarnaast zijn er aan bijkomende kosten 10% van de te verwachten ziektekosten. Alle mensen betalen dezelfde premie.
Omdat verzekerden toch verzekerd zijn, vertonen ze bepaald gedrag; dit noemen we ............... .

A
Asymmetrische informatie
B
Averechtse selectie
C
Moral hazard
D
Risico aversie

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

ITwee beweringen over verzekeren.
I. Premiedifferentiatie wordt toegepast om goede risico's voor verzekeringen aan te trekken.
II. Bonus-malus regeling is er alleen om moral hazard te verkleinen.
Welke bewering(en) is/zijn goed?

A
Beide zijn onjuist
B
Beide zijn juist
C
I is juist
D
II is juist

Slide 15 - Quizvraag

1/15 x 100= 6,67 % stijgt budget
De zorgverzekeringswet (Zvw) heeft twee kenmerken van de collectieve verzekeringen of sociale verzekeringen en wordt daarom tot de volksverzekeringen gerekend.
Deze twee kenmerken zijn ........... .

A
acceptatieplicht en verplicht
B
Nominale premie en keuzevrijheid
C
acceptatieplicht en solidariteit
D
verplicht en solidariteit

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee beweringen.
I. In een principaal-agentrelatie heeft de principaal meer informatie dan de agent.
II. Een mogelijke oplossing voor het principaal-agent probleem is een variabele beloning voor de agent.


A
Beide zijn onjuist
B
Beide zijn juist
C
I is juist
D
II is juist

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Twee beweringen.
I. In een principaal-agentrelatie heeft de principaal een ander belang dan de agent.
II. Als de principaal de agent wil controleren zorgt dit voor transactiekosten.
Welke bewering(en) is/zijn goed?

A
Beide zijn onjuist
B
Beide zijn juist
C
I is juist
D
II is juist

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ziektekostenverzekering
In een land wonen 16 miljoen mensen. Ze zijn verplicht verzekerd tegen ziektekosten.
Er worden € 20 miljard aan ziektekosten verwacht; daarnaast zijn er aan bijkomende kosten 10% van de te verwachten ziektekosten. Alle mensen betalen dezelfde premie.
Bereken de gemiddelde premie van de ziektekostenverzekering in euro's.
Vul het bedrag in zonder berekening

Slide 19 - Open vraag

22 miljard: 16 miljoen= 22.000:16= 1.375