Aantekening (neem blz. 97)
Wanneer gebruik je:der = mannelijke personen en dieren (de stier = der Stier)
die = - vrouwelijke personen en dieren (de moeder = die Mutter)
- woorden die op een -e eindigen (de klas = die Klasse)
- meervoudswoorden ( de ouders = die Eltern)
das = woorden die in het Nederlands met "het" gaan
(het huis = das Haus, het schip = das Schiff