In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Domein Verbanden
Formules en Grafieken
les 4
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
- Je weet aan het eind van de lesuur hoe je gegevens uit het tabel haalt.
- Je gaat formules toepassen in je berekeningen
- Je gaat grafieken aflezen en betekenis geven aan je antwoord.
Slide 2 - Tekstslide
Betekenis verbanden
verband:
o. (-en), samenhang ; bindsel.
Slide 3 - Tekstslide
Verbanden bij Rekenen
Slide 4 - Tekstslide
(Verhoudings) Tabel
Slide 5 - Tekstslide
Wat is het verband?
A
de pijltjes
B
de getallen
C
limonade en water
D
1 en 8
Slide 6 - Quizvraag
Hoeveel gram na dag 15?
A
110
B
65
C
130
D
rood
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
?
Slide 9 - Woordweb
Tabel
Slide 10 - Tekstslide
Formules
Oppervlakte
Snelheid
Telefoonabonnement
Slide 11 - Tekstslide
Waar heb jij laatst een formule gezien?of zelf iets uitgerekend met een formule
Slide 12 - Woordweb
Slide 13 - Tekstslide
Steef kocht op 2 januari van dit jaar aandelen op de beurs in Amsterdam. Helaas was begin februari de waarde met 20% gedaald. Eind februari waren de aandelen 5% minder waard dan aan het begin van die maand. Zijn aandelen waren toen nog 9424 euro waard.
Steef kocht zijn aandelen op 2 januari voor ........ euro.
A
11874 euro
B
11191 euro
C
12400 euro
D
11780
Slide 14 - Quizvraag
Marc heeft in maart een trui gekocht voor € 50,00. Deze trui was 30% afgeprijsd. Bij thuiskomst pulkte Marc het stickertje eraf en hij bleek in eerste instantie al 20% te zijn afgeprijsd te zijn. Hoeveel euro kostte de trui zonder te zijn afgeprijsd?
A
€ 75,00
B
€ 28,65
C
€ 89,29
D
€78,34
Slide 15 - Quizvraag
Grafieken
lijngrafiek
staafgrafiek
cirkeldiagram
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Leerdoelen
- Je weet aan het eind van de lesuur hoe je gegevens uit het tabel haalt.
- Je gaat formules toepassen in je berekeningen
- Je gaat grafieken aflezen en betekenis geven aan je antwoord.
Slide 19 - Tekstslide
Kan je doorgaan met de opdrachten? huiswerk Hoofdstuk 2 en 3 rekenblokken
A
Ja, ik kan zelfstandig door
B
Ik heb nog een overige vraag
C
Ik wil nog een uitleg
D
geen idee, wat moet ik doen?
Slide 20 - Quizvraag
Bewerkingsvolgorde
2 x (2+3)+ 2 x 4 =
5 x (2 +5) x 4 =
Slide 21 - Tekstslide
<, > of =
2 x 15 ____ 4 x (3+5)
3 x 12 _____ (19 - 8) x 3
5 x 6 ____ 4 x 18 : 3
Slide 22 - Tekstslide
Hoeveel bomen zijn er gekapt om de hoeveelheid papier te produceren die Rotterdam jaarlijks weggooit?
A
282348
B
85560
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Tekstslide
Sanne reist met de trein van Veolia van Maastricht naar Kerkrade. Ze heeft €31,80 op haar anonieme ov-chipkaart staan en vergeet uit te checken. Hoeveel tegoed heeft ze over?
Slide 25 - Open vraag
Je gaat met de auto van Apeldoorn naar Deventer. de afstand is 16 km. De reis duurt 15 minuten. Wat is je gemiddelde snelheid in km/u?
A
48 km/u
B
64 km/u
C
92 km/u
D
60 km/u
Slide 26 - Quizvraag
Bereken hoeveel procent van het totaal aantal verkeersboetes in 2011 met de gordel te maken had. Rond je antwoord af op één decimaal.
Slide 27 - Open vraag
Slide 28 - Tekstslide
Omrekenen
1 kilometer per uur= 1000 meter per 3600 seconde
Slide 29 - Tekstslide
Je rijdt met de scooter van Deventer naar Apeldoorn, de afstand is 16 km. Je gemiddelde snelheid is 9 m/s. Hoeveel km/u rijd je?
Slide 30 - Open vraag
Je gaat met de auto van Apeldoorn naar Deventer. de afstand is 16 km. De reis duurt 15 minuten. Wat is je gemiddelde snelheid in meter per sec?
A
10,7 m/s
B
21,4 m/s
C
17,7 m/s
D
35,4 km/u
Slide 31 - Quizvraag
Je rijdt in een auto met 120 km/u. Je reactietijd is 1 seconde. Hoeveel meter rijd je door voor je kunt gaan remmen?
Slide 32 - Open vraag
Het snelheidsrecord van een slak is 0,48 km/dag.
Bereken de snelheid in meter/seconde?
A
0,0056 m/s
B
5,6 m/s
C
0,56 m/s
D
0,056 m/s
Slide 33 - Quizvraag
Maarten rijdt met de auto naar z'n werk. Daarbij rijdt hij 40 kilometer over de snelweg. De maximumsnelheid is 100 km/u. De eerste 20 km houdt hij zich daar keurig aan, maar hij rijdt de tweede helft 120 km/u. Hoeveel tijd heeft hij hiermee gewonnen?
A
1 minuut
B
2 minuten
C
3 minuten
D
30 seconden
Slide 34 - Quizvraag
Het verschil zit in het tweede stuk van 20 kilometer. Als hij netjes 100 km/u was blijven rijden, zou hij die afstand afleggen in 2/10 uur en dat is 12 minuten.
Nu hij 120 km/u rijdt, doet hij dat traject in 2/12 uur en dat is 10 minuten. Dat is dus 2 minuten tijdwinst.
Slide 35 - Tekstslide
9424/95 x 100 = 9920
9920/80 x 100 = 12400
Slide 36 - Tekstslide
Slide 37 - Tekstslide
Studiemeter
Domein 4 Verbanden -> oefeningen ->Formules en Grafieken