Voorbereiding CSPE 2021

Voorbereiding 
op de afsluitende toets
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
Zorg en WelzijnMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Voorbereiding 
op de afsluitende toets

Slide 1 - Tekstslide

4 onderdelen
mens en gezondheid
mens en omgeving
mens en activiteit
mens en zorg

Slide 2 - Tekstslide

mens en gezondheid

Slide 3 - Tekstslide

BMI
A
Body Meet Instrument
B
Bol Model Index
C
vetpercentage meetinstrument
D
Body Mass Index

Slide 4 - Quizvraag

Waar wordt BMI voor gebruikt?
A
Om te meten of je gezond eet
B
Om te meten of je lang genoeg bent
C
Om te meten hoe veel je weegt
D
Om te meten of je een gezond gewicht hebt in vergelijking met jouw lengte

Slide 5 - Quizvraag

Tekst
rode snijplank
blauwe snijplank
groene snijplank
gele snijplank
bruine snijplank
witte snijplank
rauw vlees

vis,- schaal en schelpdieren
groente en fruit
gevogelte
gebraden vlees en worst
kaas en brood

Slide 6 - Sleepvraag

Wat is een voorbeeld van een welvaartsziekte
A
Artrose
B
Hart- en vaatziektes
C
Nek- en rugklachten
D
Epilepsie

Slide 7 - Quizvraag

Naast gezond eten is het belangrijk om te bewegen.
Hoe vaak moet je bewegen, wat is het advies ?
A
iedere dag een uur bewegen is aanbevolen
B
iedere dag 30 minuten bewegen is aanbevolen
C
iedere dag 2 uur naar het fitness centrum
D
om de dag bewegen is prima

Slide 8 - Quizvraag

Bewegen is
A
gezond leuk om samen te doen maakt je vrolijk
B
maakt spieren sterker maakt botten sterker verbetert de conditie
C
verkleint de kans op hart- en vaatziekten helpt het geheugen
D
zorgt voor aanmaak voor endorfine houdt de huid jong

Slide 9 - Quizvraag


Bij …………………………………………………………… afhankelijkheid verlangt de gebruiker

steeds meer naar de drugs en voelt zich eigenlijk niet meer prettig zonder.
 
Xtc is een ……………………………………………………………

Wiet is een …………………………………………………………
In de Opiumwet staat dat bezit, handel en productie van drugs

………………………………………………………… strafbaar is.

geestelijke
lichamelijke
harddrugs
softdrugs
niet
wel

Slide 10 - Sleepvraag

Wat is leefstijl?
A
Leefstijl is iemands persoonlijke manier van leven
B
Leefstijl is de plek waar je graag leeft
C
Leefstijl is je manier van denken
D
Leefstijl is wat jij graag eet

Slide 11 - Quizvraag

Wat moet een zwangere vrouw slikken om een open ruggetje te voorkomen?
A
Vitamine C
B
Vitamine B12
C
Foliumzuur
D
Ijzer

Slide 12 - Quizvraag

Wat is dit voor een keurmerk?
A
Biologisch keurmerk
B
Beter leven keurmerk
C
Ecologisch keurmerk
D
Fairtrade keurmerk

Slide 13 - Quizvraag

Gaat het in de volgende situaties om een allergie of intolerantie?
Zet de zinnen bij de juiste kolommen.

Allergie
intolerantie
Als Alisha garnalen eet, moet zij direct daarna overgeven. 
Anton heeft buikpijn omdat hij gisteren melk heeft gedronken.
Dion krijgt direct jeuk in zijn keel als hij hazelnoten eet. 
Yusuf kan in een anafylactische shock raken als hij pinda’s eet.
Eveline krijgt eczeem als zij te vaak ei eet. 

Slide 14 - Sleepvraag

Wat is voedingsleer?
A
Kennis die je nodig heb om op de juiste manier voeding te eten/drinken
B
Kennis die je nodig hebt om meer te weten over gezonde voeding
C
Kennis die je nodig hebt om de bereidingstechnieken goed uit te voeren
D
Kennis die je nodig hebt om de tafel volgens de regels te dekken

Slide 15 - Quizvraag

Voordat je de tafel gaat dekken moet het restaurant opgeruimd en schoongemaakt zijn. Hoe noemen we dit?
A
Mise-en-place
B
Poleren
C
Mastiek maken
D
Poetsen

Slide 16 - Quizvraag

mens en omgeving

Slide 17 - Tekstslide

Keuken 
Interieur 
Sanitair
Vloer 

Slide 18 - Sleepvraag

Wat betekent dit pictogram?
A
Product kan bij inname door de mond, via de huid en door inademen mogelijk kankerverwekkend zijn
B
Dit zijn samengeperste gassen en vloeibaar gemaakte gassen in gasflessen.
C
Product kan bij inname door de mond, via de huid en door inademen ernstig gevaar opleveren en dodelijk zijn.
D
Het gezondheidsgevaar van deze producten is minder ernstig dan bij giftige en bijtende stoffen en bij stoffen met een gezondheidsgevaar op lange termijn.

Slide 19 - Quizvraag

Wat betekend dit
wassymbool?
A
Niet strijken
B
Niet wassen
C
Niet drogen
D
Professioneel reinigen

Slide 20 - Quizvraag

Wat staat er op het samenstellingsetiket?
A
hoe je de was moet wassen
B
waar het textiel van is gemaakt
C
de wasvoorschriften
D
wassymbolen

Slide 21 - Quizvraag

Wat staat er in een schoonmaakplan?
A
Wat, hoe en wanneer er gepoetst moet worden.
B
Wat, hoe, wanneer en door wie er gepoetst moet worden.
C
Wat er gepoetst moet worden.
D
Wat en door wie er gepoetst moet worden.

Slide 22 - Quizvraag

stap 1

stap 2

stap 3
stap 4
stap 5
stap 6
stap 7

strijk de kraag
strijk de schouderstukken 
strijk de mouwen
strijk het voorpand, het rugpand en het andere voorpand
strijk de dubbele delen
controleer de temperatuur en het water
ruim alles op

Slide 23 - Sleepvraag

Een bontwasmiddel is beter voor het milieu, omdat ....
A
er geen bleekmiddel in zit
B
geen optisch witmiddel bevat
C
geen bleekactivator in zit
D
alle drie de antwoorden zijn goed

Slide 24 - Quizvraag

witwasmiddel bevat
A
extra bleekmiddel en extra optische witmiddelen
B
geen enzymen
C
geen waskrachtversterker
D
veel enzymen

Slide 25 - Quizvraag

De volgorde bij een zakelijk telefoongesprek
A
begroeting - naam van het bedrijf - dan eigen naam
B
eigen naam - begroeting - naam bedrijf
C
begroeting - eigen naam - naam van het bedrijf
D
dat maakt niet uit

Slide 26 - Quizvraag

Voordat ik ophang bij een professioneel zakelijk telefoongesprek is het belangrijk dat...
A
Ik de boodschap herhaal
B
Vraag wat ik kan betekenen
C
De naam noteer
D
De klant begroet

Slide 27 - Quizvraag

Representatief is ..
A
Bewust moeite doen om iemand te horen en te begrijpen.
B
Taal waarbij woorden en begrippen worden uitgebeeld met je handen.
C
Er verzorgd uitzien, schone en nette kleding dragen, vriendelijk en netjes in gedrag zijn.
D
Het verzorgen van je eigen lichaam.

Slide 28 - Quizvraag

Hieronder staan zinnen uit een elektronishc zorgdossier van verschillende cliënten.
Horen de zinnen bij verbale of bij non-verbale communicatie?
Mevrouw vraagt steeds: "Waar ben ik?''. 
Meneer staart de hele middag uit het raam. 
Meneer heeft zijn vrouw gesproken aan de telefoon.
Meneer loopt voordurend rond alsof hij iets zoekt.
Mevrouw maakt oogcontact als je haar aanraakt.
verbaal 
non-verbaal
verbaal 
non-verbaal
verbaal 
non-verbaal
verbaal 
non-verbaal
verbaal 
non-verbaal

Slide 29 - Sleepvraag

mens en activiteit

Slide 30 - Tekstslide

In een …………………………………………… groep is niet iedereen even oud. 
In een ……………………………………………………. groep is iedereen even oud. 
In een ……………………………………………………. groep hebben de leden dezelfde kenmerken. 
In een ……………………………………………………. groep hebben de leden verschillende kenmerken. 
Hetero gene 
Horizontale 
Homogene 
Verticale groep

Slide 31 - Sleepvraag

 Wat voor een waarneming is het?
Bertha houdt haar telefoon vast.
De klas is erg rumoerig.
Subjectief
Objectief

Slide 32 - Sleepvraag

Floris heeft een auditieve beperking. Wat voor beperking is dit?
A
meervoudig gehandicapt
B
motorisch gehandicapt
C
zintuigelijk gehandicapt
D
Een gebrek in de organen

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een visuele beperking
A
slecht ziend
B
dementie
C
downsyndroom
D
slecht horend

Slide 34 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld van empathie?
A
Zaterdag werd iedereen opgeroepen een kaarsje te branden voor de slachtoffers van Corona.
B
Je kunnen inleven in een ander.
C
Luisteren naar iemand die net z'n partner is verloren.
D
Tijdens een voetbalwedstrijd woorden naar de scheidsrechter roepen.

Slide 35 - Quizvraag

De ontwikkeling die te maken heeft met de beweging van het lichaam is welke ontwikkeling?
A
geestelijke ontwikkeling
B
cognitieve ontwikkeling
C
emotionele ontwikkeling
D
motorische ontwikkeling

Slide 36 - Quizvraag

lichamelijke ontwikkeling
cognitieve ontwikkeling
sociale ontwikkeling
persoonlijke ontwikkeling
emotionele ontwikkeling
evenwichts gevoel verbeterd
fantasiedenken
samen spelen
zelfbeeld ontwikkelen
meeleven met ander

Slide 37 - Sleepvraag

Wat is goede feedback?
(Meerdere antwoorden mogelijk)
A
Geef advies
B
Beschrijf wat je waarneemt aan feitelijk gedrag
C
Maak duidelijk wat de actie met jou doet
D
Haal er informatie bij die je van anderen gehoord hebt

Slide 38 - Quizvraag

Wat is een functie van een draaiboek?
A
Een overzicht waar precies in staat welke taken, wanneer en door wie uitgevoerd moeten worden
B
Het is een verantwoordingsdocument naar de inspectie
C
Het is een middel om reclame te maken
D
Daar staat in hoe je het evenement gaat voorbereiden

Slide 39 - Quizvraag

mens en zorg

Slide 40 - Tekstslide

wie hoort erbij de eerstelijnszorg?
A
huisarts
B
kaakchirurg
C
psycholoog
D
vrijwilliger

Slide 41 - Quizvraag

Voorbeelden van deze zorg zijn huishoudelijke hulp en thuiszorg
A
Extramurale zorg
B
Intramurale zorg
C
Semimurale zorg
D
Transmurale zorg

Slide 42 - Quizvraag

Wat zijn de overeenkomsten tussen mantelzorg en vrijwilligerswerk op elkaar?
A
In beide gevallen werk je voor mensen die ziek zijn.
B
In beide gevallen werk je bij mensen thuis.
C
In beide gevallen doe je werk dat niemand anders wil doen.
D
In beide gevallen krijg je niet betaald.

Slide 43 - Quizvraag

Intramurale zorg
Tweedelijnszorg
Eerstelijnszorg
Extramurale zorg
Zorg die direct toegankelijk is, zoals die van de huisarts.
Zorg die buiten de muren van de instelling plaatsvindt.
Zorg waar de patiënt een verwijzing voor nodig heeft.
Zorg die binnen de muren van de instelling plaatsvindt.

Slide 44 - Sleepvraag

Een cliënt is incontinent, waar zorgt de hulpverlener voor?
A
Hij zet een po stoel op de kamer van de cliënt
B
Hij helpt de cliënt met tandenpoetsen
C
Hij laat de cliënt een zindelijkheidstraining volgen
D
Hij legt incontinentiemateriaal klaar voor de cliënt

Slide 45 - Quizvraag

Meneer van Dijk heeft last van ...............
Het is belangrijk dat hij veel ................. eet
Daarbij moet hij ............... drinken en bewegen
Welk woorden ontbreken in de onderstaande zinnen? Sleep het juiste woord naar de zinnen.
Meneer van Dijk heeft problemen met zijn ontlasting. Hij kan moeilijk naar het toilet.
Veel
Incontinentie
Vetten
Obstipatie
Voedingsvezels
Weinig
Eiwitten

Slide 46 - Sleepvraag

Met welke mondverzorging kun je je mond het meest optimaal schoon krijgen.
A
2x p.d. poetsen 1x p.d. flossen.
B
2x p.d. poetsen 1x mondspoelmiddel.
C
2x p.d. flossen 2x mondspoelmiddel.
D
2x p.d. poetsen 1x p.d. flossen mondspoelmiddel

Slide 47 - Quizvraag

Wat betekent ADL?
A
Algemene dagelijkse levensinrichtingen
B
Algemene dagelijkse levensbehoefte
C
Algehele dagelijkse levensverrichtingen
D
Algemene dagelijkse levensverrichtingen

Slide 48 - Quizvraag

In een zorgwoning wordt een zorgdossier voor de cliënten bijgehouden. Waarom is dat belangrijk?
A
Je weet welke zorgen de cliënt heeft.
B
Je weet welke zorg de cliënt nodig heeft.
C
Je weet welke familieleden de cliënt nog heeft.
D
Je weet voor wie een cliënt zorgt.

Slide 49 - Quizvraag

Welk begrip hoort bij de volgende omschrijving:
"Allerlei aanpassingen in huis om zaken automatisch te laten gebeuren"
A
ADL-hulpmiddelen
B
Domotica
C
Zorgrobotica
D
Milieubewust

Slide 50 - Quizvraag

Wat zie je hier?
A
Actieve tillift
B
Passieve tillift
C
Elektrische rolstoel
D
Hoog-laag bed

Slide 51 - Quizvraag

Hoe heb je de quiz gemaakt?
goed
voldoende
onvoldoende

Slide 52 - Poll