Les 4: Ik en jij; Respect

Welkom bij
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
VLOGMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Welkom bij

Slide 1 - Tekstslide

Module:

Slide 2 - Tekstslide

Vandaag:
Terugkomen vorige les​
Debat voorbereiden​
Onderscheid feiten en meningen​
Stereotypes, Vooroordelen

Slide 3 - Tekstslide

Vorige les?

Slide 4 - Woordweb

Waar moet je rekening mee houden in een respect vol debat?
Het bestaan van;​
Feiten & meningen​
Stereotypes & vooroordelen ​
Discriminatie en racisme

Slide 5 - Tekstslide

Bij BCC kost die laptop € 399,-
A
Feit
B
Mening

Slide 6 - Quizvraag

Het aantal calorieën in een Snickers is 321.
A
Feit
B
Mening

Slide 7 - Quizvraag

Om je school af te maken, moet je hard werken
A
Feit
B
Mening

Slide 8 - Quizvraag

Van regen word je nat.
A
Feit
B
Mening

Slide 9 - Quizvraag

Als bij ons op school de bel gaat, is de les begonnen of afgelopen.
A
Feit
B
Mening

Slide 10 - Quizvraag

Het is belangrijk om je huiswerk te maken.
A
Feit
B
Mening

Slide 11 - Quizvraag

Mark Rutte is niet betrouwbaar.
A
Feit
B
Mening

Slide 12 - Quizvraag

In de 19e eeuw was er veel kinderarbeid.
A
Feit
B
Mening

Slide 13 - Quizvraag

Een bezoek aan een museum is altijd boeiend.
A
Feit
B
Mening

Slide 14 - Quizvraag

Hij heeft 7 uur gewerkt aan zijn opdracht
A
Feit
B
Mening

Slide 15 - Quizvraag

Feit = 
Gebeurtenis waarvan de 
werkelijkheid vaststaat.​
Het is na te gaan en te controleren.​
Objectief ​
  
Bijvoorbeeld:​
Tijdens een tongzoen van 10 seconden ​
wisselen 80 miljoen bacteriën van eigenaar.






Slide 16 - Tekstslide

Mening = 
Wat men van iemand of iets vindt, 
hoe men oordeelt.​
Zonder feitelijke onderbouwing​
Persoonlijk/subjectief​

Bijvoorbeeld:​
‘Ik vind dat Christenen hypocriet zijn’.

Slide 17 - Tekstslide

Feit/Mening gebruiken in debat 
Het is niet respectvol als je feiten verdraait of een mening presenteert als een feit. ​
Toch kan er ook sprake zijn van strategie. Als jij jouw mening de lading van een feit kunt geven zonder dat je liegt, kun je de jury overtuigen. Het is dan aan de opponenten om jouw verklede mening te ontmaskeren.

Slide 18 - Tekstslide

Stereotype =
Een aangeleerd en cultureel bepaald beeld. 
Hierbij worden hele groepen (en dus iedereen die tot die groep behoort) op een bepaalde manier gekarakteriseerd. 

Slide 19 - Tekstslide

Stereotype =

Slide 20 - Tekstslide

Stelling in debat
De MBO’er die niet van leren houdt, is hier het stereotype.​
  
Voordeel; ​
Lekker kort en we begrijpen ongeveer waar het over gaat.​
Nadeel;​
Veel te eenzijdig.​







Mbo’ers kunnen niet teveel theorie aan.​

Slide 21 - Tekstslide

Vooroordeel =
Op een gebrek aan kennis 
berustende mening of afkeer​

  • Er zit een oordeel in​
  • Het is vaak emotioneel gekleurd​
  • Worden vaak grove generalisaties gebruikt​

Bijvoorbeeld: ​
Alle meiden van secretarieel zijn tutjes!​
Alle jongens van commercieel zijn players. ​







Slide 22 - Tekstslide

Vooroordeel =

Slide 23 - Tekstslide

Vooroordelen gebruiken in debat 
  • Marokkanen zijn criminelen​

Oordeel; crimineel.​
Grove generalisatie; Alle Marokkanen worden op één hoop gegooid.​
Mening; niet onderbouwd.

Slide 24 - Tekstslide

Discriminatie =
Ongerechtvaardige, negatieve of schadelijke actie die gericht is 
tegen de leden van een groep, 
puur omdat ze lid zijn van die groep. ​







Slide 25 - Tekstslide

Discriminatie =

Slide 26 - Tekstslide

Racisme =
het uiten van minachting, vijandigheid of haat van het ene ras jegens een ander, voortkomend uit een gevoel van meerwaarde.







Slide 27 - Tekstslide

Racisme 
of 
Discriminatie 

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Video

Racisme en discriminatie

Slide 30 - Tekstslide

Discriminatie en racisme gebruiken in debat 
  • Discriminatie: ​
Als je anderen behandelt alsof ze 
minder recht hebben op een 
mening dan jij. Dat kan al als je een ander type dan jij negeert of met woorden vernedert.​

  • Racisme:​
Als je mensen met een andere afkomst vanwege hun afkomst beoordeelt of veroordeelt.​

Slide 31 - Tekstslide

Het Debat
Bij een zuiver debat is altijd sprake
van drie partijen: ​
  • een partij die vóór de stelling of oplossing is, ​
  • één die tegen is ​
  • en een onafhankelijke partij die beslist over de uitkomst van het debat. ​

De voor- en tegenstander proberen niet elkaar ​te overtuigen maar de derde partij.





Slide 32 - Tekstslide

Stelling
  • In een debat verdedig je een stelling. 
  • Je blijft voor of tegen deze stelling.​
  • Een stelling heeft een standpunt en een argument. ​



Slide 33 - Tekstslide

Argument
  • Een argument geeft aan waarom je een bepaalde mening hebt. ​ 
  • ​In een tekst vind je argumenten door te zoeken naar signaalwoorden, zoals want, omdat, namelijk en immers. ​
  • Achter deze signaalwoorden vind je vaak argumenten die een bepaalde mening onderbouwen.


Slide 34 - Tekstslide

Argument
Bijvoorbeeld:​
Ik vind dat de regering geen 
goed milieubeleid voert.​

Onderbouwing:​
  • Want afgelopen jaar is er weinig gedaan tegen de opwarming van de aarde.
  • Sommige planten en dieren kunnen zich aan de opwarming niet snel genoeg aanpassen en zullen met uitsterven bedreigd worden.


Slide 35 - Tekstslide

Opdracht 
1. Zoek in tweetallen op het 
internet 3 standpunten op waar 
je het totaal niet mee eens bent. 
2. Bedenk vervolgens voor elk standpunt tenminste 3 argumenten vòòr dit standpunt. 


Slide 36 - Tekstslide

Voorbeeld Stellingen
1. Ik respecteer alleen mensen die 
mij respecteren.​
2. Voor misdadigers hoef je geen 
respect te hebben.​
3. Oudere mensen hebben meer recht op respect dan jonge mensen.​
4. Anderen niet respecteren is onbeleefd. ​
5. Godsdienstige overtuigingen (alles wat er bij iemands geloof hoort) moet je altijd respecteren. ​
6. Als je iemand respecteert zeg je eerlijk wat je denkt, ook als dat pijnlijk of moeilijk is.




Slide 37 - Tekstslide

Opdracht 
1. Zoek in tweetallen op het 
internet 3 standpunten op waar 
je het totaal niet mee eens bent. 
2. Bedenk vervolgens voor elk standpunt tenminste 3 argumenten vòòr dit standpunt. 


Slide 38 - Tekstslide

Opdracht 
(vervolg)
1. Zoek in tweetallen op het 
internet 3 standpunten op waar 
je het totaal niet mee eens bent. 
2. Bedenk vervolgens voor elk standpunt tenminste 3 argumenten vòòr dit standpunt. 
3. Nu moet je het standpunt (waar je het totaal niet mee eens bent verdedigen voor de klas.
4. Zorg dat je dus op een gestructureerde en overtuigende manier het standpunt verdedigt. 

Slide 39 - Tekstslide