herhaling

Wat is de juiste directe rede bij de zin?
A
Ik vraag: "Gaan we het journaal kijken?"
B
Ik vraag "Gaan we het journaal kijken?"
C
Ik vraag: gaan we het journaal kijken?
1 / 37
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat is de juiste directe rede bij de zin?
A
Ik vraag: "Gaan we het journaal kijken?"
B
Ik vraag "Gaan we het journaal kijken?"
C
Ik vraag: gaan we het journaal kijken?

Slide 1 - Quizvraag

Welke zin staat in de directe rede?
A
De man vroeg of hij naar huis mocht gaan.
B
Sil zegt: "Ga je mee in het park spelen?"
C
Jelka vertelde dat ze geen bloemkool lustte.
D
Mischa fluisterde dat ze een snoepje wil.

Slide 2 - Quizvraag

De juiste spelling is:

A
Astronaut
B
Astronout
C
Astronaud
D
Astronoud

Slide 3 - Quizvraag

Welke spelling is juist? (pvtt)

... jij ook zo moe van spelling?
A
word
B
wordt
C
wort

Slide 4 - Quizvraag

Welke spelling is juist? (pvtt)

Ik ... moe van spelling.
A
wordt
B
wort
C
word

Slide 5 - Quizvraag

nieuwsgierig

Slide 6 - Tekstslide

Schrijf nu het woord op

Slide 7 - Open vraag

discipline

Slide 8 - Tekstslide

Schrijf nu het woord

Slide 9 - Open vraag

fascinerend

Slide 10 - Tekstslide

Schrijf nu het woord

Slide 11 - Open vraag

piloten

Slide 12 - Tekstslide

Schrijf nu het woord

Slide 13 - Open vraag

sperziebonen

Slide 14 - Tekstslide

Schrijf nu het woord

Slide 15 - Open vraag

Welke is juist geschreven?
A
Kippenhok
B
Kippehok

Slide 16 - Quizvraag

Verkennend lezen is:
A
Kijken naar de tekst (plaatjes, tussenkopjes, titel, opvallende woorden, bron).
B
Je leest de tekst helemaal door van begin tot eind.
C
Je kijkt alleen naar het stukje tekst dat past bij de vraag.

Slide 17 - Quizvraag

'Uit het onderzoek zal blijken of hij gelijk heeft.'
'Blijken' betekent:
A
afkeuren
B
beslissen
C
tegenstaan
D
duidelijk worden

Slide 18 - Quizvraag

-loos
A
met veel
B
niet/slecht
C
zonder
D
opnieuw

Slide 19 - Quizvraag

In de toets wordt gevraagd om je antwoord te motiveren.

motiveren =
A
uitleggen
B
redenen geven
C
zeggen waarom je iets vindt
D
noteren

Slide 20 - Quizvraag

Stam van verven

Slide 21 - Open vraag

ik-vorm van verven
ik....

Slide 22 - Open vraag

ik-vorm van
verliezen
ik....

Slide 23 - Open vraag

stam van
blaffen

Slide 24 - Open vraag

Mimoun belt vanmiddag zijn broer.
pv=

Slide 25 - Open vraag

Mimoun zal vanmiddag zijn broer bellen.
hele werkwoord

Slide 26 - Open vraag

Mimoun heeft vanmiddag zijn broer gebeld.
voltooid deelwoord

Slide 27 - Open vraag

Wat is het hele werkwoord?
A
roept
B
roepen
C
geroepen
D
riep

Slide 28 - Quizvraag

Wat is een heel werkwoord?
A
Een werkwoord met -en erachter, bijvoorbeeld springen
B
Een werkwoorden zonder -en, bijvoorbeeld spring
C
De persoonsvorm
D
Het werkwoordelijk gezegde

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord
A
geoogst
B
oogsten
C
oogstten

Slide 30 - Quizvraag

Wat is het hele werkwoord?
A
werkt
B
werk
C
werken

Slide 31 - Quizvraag

Wat is een voltooid deelwoord?
A
aankomen
B
groeten
C
gedaan
D
zwemmen

Slide 32 - Quizvraag

De persoonsvorm is altijd....
A
een persoon
B
een werkwoord

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een voltooid deelwoord?
A
Heel werkwoord
B
Persoonsvorm
C
ge-be-her-ver-er-ont woorden
D
Werkwoordelijk gezegde

Slide 34 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord?
A
is
B
gestruikeld

Slide 35 - Quizvraag

Van schrik is hij in de straat gerend
pv=
A
van
B
schrik
C
is
D
gerend

Slide 36 - Quizvraag

Van schrik is hij in de straat gerend.
Deze zin heeft ook een....
A
heel werkwoord
B
voltooid deelwoord

Slide 37 - Quizvraag