Oefenvragen

Herhalingsvragen
Maak de vragen, lever ze in en ga verder met testjezelf uit hoofdstuk 3. 
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsvragen
Maak de vragen, lever ze in en ga verder met testjezelf uit hoofdstuk 3. 

Slide 1 - Tekstslide

Jan is 33 jaar en is werkloos. Hoort hij bij de beroepsbevolking?
A
Ja
B
Nee

Slide 2 - Quizvraag

Er zijn verschillende soorten werkloosheid. Kies de juiste omschrijving bij de juiste soort werkloosheid
Werkloosheid die ontstaat door blijvende veranderingen.
Werkloosheid als gevolg van dalende bestedingen
Werkloosheid die in een bepaald gebied hoger is
Werkloosheid vanwege de tijd die het kost om te solliciteren
Werkloosheid omdat er maar een deel van het jaar werk is
Werklozen die zich hebben ingeschreven bij het UWV
Werklozen die zich niet hebben ingeschreven bij het UWV
Structurele werkloosheid
Conjuncturele werkloosheid
Regionale werkloosheid
Frictie werkloosheid
Seizoenswerkloosheid
Geregistreerde werkloosheid
Verborgen werkloosheid

Slide 3 - Sleepvraag

In een jaar verlaten 180.000 mensen de arbeidsmarkt. In datzelfde jaar komen er 160.000 mensen bij. Is het aanbod van arbeid gedaald of gestegen? En met hoeveel?
Leg uit/geef een berekening.

Slide 4 - Open vraag

Sleep de woorden naar de juiste afbeelding.
Overschot op de arbeidsmarkt
Tekort op de arbeidsmarkt
Veel aanbod van arbeid
Weinig aanbod van arbeid
Veel vraag naar arbeid
Weinig vraag naar arbeid
Hoge lonen
Werkloosheid

Slide 5 - Sleepvraag

Niet-beroepsbevolking 3.109.000
Totale beroepsbevolking 7.215.000
Werkzame beroepsbevolking 6.560.00
--> Hoeveel % van de beroepsbevolking was werkzaam? op 2 decimalen afronden.

Slide 6 - Open vraag

De vicieuze cirkel van armoede
Lage besteding
Lage productie
Armoede
Werkloosheid

Slide 7 - Sleepvraag

Maak de vicieuze cirkel kloppend. Sleep de teksten op de juiste plek in de cirkel.
geen geld om te investeren
lage productie
armoede
lage opbrengst
eenvoudige productie-methodes

Slide 8 - Sleepvraag

Op de arbeidsmarkt zijn er 183.000 intreders en 217.000 uittreders. Met hoeveel is het aanbod op de arbeidsmarkt gedaald/gestegen? Laat je berekening zien.

Slide 9 - Open vraag

In 2016 hadden in totaal 8.950.000 mensen een baan. De beroepsbevolking bestond uit 9.500.000. Hoeveel procent van de beroepsbevolking in 2017 was werkloos?
A
9,5 ÷ 8,95 x 100 = 105,3 %
B
8,95 mln - 9,5 mln = 505.000 mensen
C
(9,5 mln - 8,95 mln) ÷ 9,5 mln x 100 = 5,3 %
D
8,95 ÷ 9,5 x 100 = 94,7 %

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een ruime arbeidsmarkt?
A
Aanbod van arbeid is groter dan de vraag naar arbeid
B
Vraag naar arbeid is groter dan het aanbod van arbeid

Slide 11 - Quizvraag

Op een krappe arbeidsmarkt is veel werkgelegenheid
A
Waar
B
Niet waar

Slide 12 - Quizvraag

Is hier een krappe of ruime arbeidsmarkt?
A
Ruime arbeidsmarkt
B
Krappe arbeidsmarkt

Slide 13 - Quizvraag

Een hoog/laagconjunctuur wordt altijd veroorzaakt door...
A
De productie
B
De bestedingen
C
De werkgelegenheid
D
De prijzen

Slide 14 - Quizvraag

Conjuncturele werkloosheid
A
Is dat iemand werkloos is omdat het tijd kost om een geschikte baan te vinden
B
Is dat iemand werkloos is door een daling in de bestedingen
C
Is dat iemand werkloos is omdat de productie naar het buitenland is verplaatst

Slide 15 - Quizvraag

Met welk werk heb je last van seizoenswerkloosheid?
A
autofabriek
B
strandtent
C
installatiebedrijf
D
kinderopvang

Slide 16 - Quizvraag

Welke vorm van werkloosheid herken je in dit verhaal?
A
Seizoenswerkloosheid
B
Frictie werkloosheid
C
Conjuncturele werkloosheid
D
Structurele werkloosheid

Slide 17 - Quizvraag

Autobedrijf Jansen wil werkgelegenheid creëren door arbeidstijd te verkorten.
Er werken nu 19 medewerkers voor 40 uur per week. Ze leveren allemaal 2 uur in.
Hoeveel banen komen er beschikbaar?

Slide 18 - Open vraag

Wat is de beroepsbevolking?
A
Iedereen die werkt of werkloos is
B
Iedereen die werkt
C
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt
D
Iedereen van 15 jaar tot de pensioenleeftijd die werkt of werkloos is

Slide 19 - Quizvraag

Wat past bij laagconjunctuur?
A
Weinig vraag naar leningen en en stijgende rente
B
Veel vraag naar leningen en een stijgende rente
C
Weinig vraag naar leningen en een dalende rente
D
Veel vraag naar leningen en een dalende rente

Slide 20 - Quizvraag

Door de coronapandemie stijgt de werkloosheid. Is deze werkloosheid passend bij structurele of conjuncturele werkloosheid?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid

Slide 21 - Quizvraag

Wat is regionale werkloosheid?
A
Werkloosheid die niet bekend is bij UWV.
B
Dat de werkloosheid in een bepaald seizoen hoger is.
C
Dat de werkloosheid in bepaalde gebieden hoger is.
D
Dat er geen werk is voor bepaalde opleidingen.

Slide 22 - Quizvraag

Willem is werkloos. Hij heeft zich niet ingeschreven bij het UWV als werkloze. Behoort Willem tot de geregistreerde werkloosheid of verborgen werkloosheid?
A
Geregistreerde werkloosheid
B
Verborgen werkloosheid

Slide 23 - Quizvraag

Er is veel werkloosheid bij
A
krappe arbeidsmarkt
B
ruime arbeidsmarkt

Slide 24 - Quizvraag


In 2008 was er laagconjunctuur.

A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictie werkloosheid

Slide 26 - Quizvraag

Pepper BV. produceert paprika's. Om hun concurrentiepositie te verbeteren stoppen ze voortaan pas om 20:00 uur met werken in plaats van 17:00.

Welke maatregel neemt het bedrijf?
A
Loonkosten verlagen
B
Moderne Machines aanschaffen
C
Arbeidsduurverkorting
D
Bedrijfstijd verlengen

Slide 27 - Quizvraag

Stelling I: Bij een hoogconjunctuur is er sprake van een hoge werkloosheid.
Stelling II: Bij een laagconjunctuur zijn de bestedingen van de consumenten in verhouding laag.


A
Alleen stelling I is juist
B
Alleen stelling II is juist
C
Beide stellingen zijn juist
D
Beide stellingen zijn onjuist

Slide 28 - Quizvraag

Metaalbedrijven hebben de werkweek van alle werknemers met één uur verminderd. 
Er zijn in de metaalsector bij elkaar net zoveel uren werk als voorheen.
Kies wat er gebeurt door deze arbeidsduurverkorting met de werkloosheid in de metaalsector.
A
De werkloosheid blijft gelijk.
B
De werkloosheid daalt.
C
De werkloosheid stijgt.

Slide 29 - Quizvraag

Wat kan de overheid doen tegen de werkloosheid?
A
Zelf meer besteden
B
Loonkostensubsidie
C
Hoger minimumloon
D
Subsidie kinderopvang

Slide 30 - Quizvraag

Huiswerk
Volgende keer gemaakt 3x testjezelf uit hoofdstuk 3
Hoofdstuk 3 is af!

Slide 31 - Tekstslide