Stunde 2 - Woche 19

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Welche Präpositionen fördern den Akkusativ?

Slide 2 - Woordweb

Ergänze die Tabelle
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
uns
mich
sie
sie/Sie
sie/Sie

Slide 3 - Tekstslide

Ergänze die Tabelle
ich
du
er
sie
es
wir
ihr
mir
dir
ihm
ihr
ihm
uns
euch
mich
dich
ihn
sie
es
uns
euch
sie/Sie
(I)ihnen
sie/Sie

Slide 4 - Tekstslide

Besprechen der Hausaufgaben:
Aufgabe 4 + 5 Arbeitsblatt

Slide 5 - Tekstslide

Aufgabe 4
1 De leerlingen schrijven een proefwerk. Die Schüler schreiben eine Klassenarbeit.
2 De ooms geven het cadeau. Die Onkel geben das Geschenk.
3 De leerling beantwoordt de vraag. Der Schüler beantwortet die Frage.
4 Hans vindt de opgave moeilijk. Hans findet die Aufgabe schwierig.
5 De meiden vergeten het huiswerk. Die Mädels vergessen die Hausaufgabe.
6 Vindt je de leraar leuk? Magst du den Lehrer?

Slide 6 - Tekstslide

Aufgabe 5
1 U – kennen – hem? Kennen Sie ihn?
2 Hij – horen – ons? Hört er uns?
3 Zij – opbellen- haar? Rufen sie/Ruft sie sie an?
4 Wij- niet zien – jij. Wir sehen dich nicht.
5 Jullie -uitnodigen-hem? Ladet ihr ihn ein?
6 Jij – makkelijk of moeilijk vinden – Duits? Findest du Deutsch einfach oder schwierig?

Slide 7 - Tekstslide

Übersetze: het succes

Slide 8 - Open vraag

Übersetze: de broek

Slide 9 - Open vraag

Übersetze: die Kohle

Slide 10 - Open vraag

Übersetze: die Werbung

Slide 11 - Open vraag

Besprechen WL A S. 146 rechte Reihe
Wiederhole die ausgesprochenen Wörter!

Slide 12 - Tekstslide

Naamvallen in de der-Gruppe
Wat bepaalt in welke naamval een woord komt te staan?

Slide 13 - Tekstslide

Naamvallen in de der-Gruppe
Wat bepaalt in welke naamval een woord komt te staan?
1. Voorzetsels
2. De functie van het zinsdeel (ontleden)
onderwerp = 1. naamval
meewerkend voorwerp = 3. naamval
lijdend voorwerp = 4. naamval

Slide 14 - Tekstslide

der-Gruppe 

Het kan zijn dat wanneer een der-/die-/das- woord na een voorzetsel staat of een meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp is in de zin dit lidwoord van vorm verandert. 
der Mann
Ich gehe zu dem Mann.
Ich sehe den Mann. (lv)

die Frau
Ich gehe zu der Frau.
Ich sehe die Frau.

das Kind
Ich gehe zu dem Kind.
Ich sehe das Kind.

Slide 15 - Tekstslide

Ook hierbij een mooi schemaatje....
der (m)
die (v)
das (o)
die (mv)
1. Fall
der
die
das
die
3. Fall
dem
der
dem
den ...n
4. Fall
den
die
das
die

Slide 16 - Tekstslide

Hetzelfde geldt voor ein und eine ... 
We hebben dan te doen met de ein-Gruppe

Weißt du es noch?
 der Tennisschläger--> ein Tennisschläger
die Bluse --> eine Bluse
das Heft --> ein Heft

Slide 17 - Tekstslide

ein-Gruppe 

Het kan zijn dat wanneer een ein-/eine- woord na een voorzetsel staat of een meewerkend voorwerp of lijdend voorwerp is in de zin dit lidwoord van vorm verandert. 
der Mann
Ich gehe zu einem Mann.
Ich sehe einen Mann. (lv)

die Frau
Ich gehe zu einerFrau.
Ich sehe eineFrau.

das Kind
Ich gehe zu einem Kind.
Ich sehe ein Kind.

Slide 18 - Tekstslide

Hetzelfde geldt voor ein und eine ... 
We hebben dan te doen met de ein-Gruppe

der (m)
die (v)
das (o)
die (mv)
1. Fall
ein
eine
ein
eine
3. Fall
einem
einer
einem
einen ...n
4. Fall
einen
eine
ein
eine

Slide 19 - Tekstslide

Ergänze:
Ich habe ... Vertrag (m) unterzeichnet.

Slide 20 - Open vraag

Ergänze:
Dieses Buch ist für ... Zielgruppe (v) nicht geeignet.

Slide 21 - Open vraag

Ergänze:
Die Kundin probiert ... Kleid (o) an.

Slide 22 - Open vraag

Ziel dieser Stunde:
der / die / das UND ein / eine im Dativ und Akkusativ anwenden können.

Slide 23 - Tekstslide

Mache die Aufgaben 1-3 auf dem Aufgabenblatt
Hast du vor den Ferien schon damit angefangen?
Geht das alles einfach?
Aufgabe
4-7 

Slide 24 - Tekstslide