WO - natuur en techniek - groep 8 - thema 1

Blink - natuur & techniek
Thema 1: extreme natuur
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieBasisschoolGroep 8

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Blink - natuur & techniek
Thema 1: extreme natuur

Slide 1 - Tekstslide

Doel van de les


Proeftoets.
Kijken of je alles kent voor de toets van morgen.

Slide 2 - Tekstslide

Doelen van de 4 lessen
- Les 1: De leerlingen leren dat
dieren uitstekend zijn  aangepast aan hun primaire levensbehoeften: water, voedsel, veiligheid en voortplanting.
- Les 2: De leerlingen leren dat
dieren die het beste zijn aangepast aan hun leefomgeving, de meeste kans hebben te overleven en zich te vermeerderen.
- Les 3: De leerlingen leren dat
sommige dieren  migreren, omdat ze op zoek zijn naar water, voedsel of een plek om te paren en jongen groot te brengen. Zaden en sporen van planten migreren ook.
- Les 4: De leerlingen leren dat de voedselketen de keten is van eten en gegeten worden. Dode dieren worden door schimmels en bacteriën afgebroken tot mineralen die planten weer kunnen opnemen. Dit noem je de kringloop.

Slide 3 - Tekstslide

Les 1
Topdieren!

Slide 4 - Tekstslide

Topdieren!


De plek waar een dier leeft noem je
zijn habitat. Daar kan een dier aan zijn primaire levensbehoeften voldoen. 

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn de primaire levensbehoeften van een dier?
A
voedsel, water, beschutting, voortplanting
B
voedsel, water, voortplanting
C
water, voortplanting, gezelligheid, beschutting
D
voedsel, water, beschutting, voortplanting, vrienden

Slide 6 - Quizvraag

Topdieren!

Elk dier is aangepast aan zijn habitat. Denk aan roofdieren (kijken, reageren, hoektanden) en planteneters (snijtanden, maalkiezen). Veel dieren proberen om niet op te vallen, zodat ze makkelijker kunnen aanvallen of juist moeilijker aangevallen kunnen worden. 

Slide 7 - Tekstslide

Welke 2 begrippen kennen we voor het fenomeen dat dieren zich aanpassen aan hun omgeving.

Slide 8 - Open vraag

Topdieren!

camouflage = een manier om niet op te vallen.

mimicry = het uiterlijk van een dier lijkt veel op het uiterlijk van een ander dier of een plant.

Slide 9 - Tekstslide

Les 2
Super survival

Slide 10 - Tekstslide

Super survival
Dieren zijn zo aangepast aan hun habitat dat ze kunnen overleven. Zelfs onder extreme omstandigheden als kou, hitte of in het donker. Een vis heeft kieuwen om onder water adem te halen en een vleermuis 'ziet' met geluid, zodat hij 's nachts kan vliegen. Dieren die niet goed zijn aangepast aan hun omgeving, kunnen moeilijker aan eten komen en zullen zich minder snel voortplanten. Goed-aangepaste dieren krijgen juist meer jongen. Hun overlevingskans is groter. Zo blijven steeds meer goed-aangepaste dieren over. 

Slide 11 - Tekstslide


Hoe noemen we het fenomeen dat de dieren die aangepast zijn aan hun omgeving een betere kans op overleven hebben?
A
selectief overleven
B
habitatelijke aanpassing
C
natuurlijke selectie
D
dierlijke selectie

Slide 12 - Quizvraag

Super survival


Ook planten zijn aangepast aan hun habitat: een cactus heeft bijvoorbeeld een eigen watervoorraad om te overleven in de droge woestijn. Als een dier of plant zich niet meer aan de omgeving kan aanpassen, dan sterft het uit.

Slide 13 - Tekstslide

Welke plant of dier ken jij
die zich heeft aangepast aan
zijn habitat.

Slide 14 - Woordweb

Les 3
Avontuurlijke reizen

Slide 15 - Tekstslide

Avontuurlijke reizen

Veel dieren reizen, dit noem je migratie. Dieren hebben verschillende redenen om te migreren. 

Slide 16 - Tekstslide

Welke redenen hebben dieren om te migreren?

Slide 17 - Open vraag

Avontuurlijke reizen


Planten reizen ook. Ze hebben een manier gevonden om hun zaadjes of sporen te laten reizen: via de wind, door dieren of door zichzelf heel hard weg te schieten.

Slide 18 - Tekstslide

Welke redenen hebben planten om te reizen?

Slide 19 - Open vraag

Avontuurlijke reizen


Planten reizen ook. Als een jong boompje dicht bij de oude boom staat, moeten ze water en zonlicht delen. Dat betekent dat ze minder hard kunnen groeien. 

Slide 20 - Tekstslide

Les 4
Bloeddorstige veelvraten

Slide 21 - Tekstslide

Bloeddorstige veelvraten
Elk dier heeft voedsel nodig om te leven. Je hebt planteneters (zebra), vleeseters (leeuw), alleseters (mens), poepeters (mestkevers) en aaseters (maden en bacteriën). Het eten en gegeten worden, noem je de voedselketen. In de natuur gaat niks verloren. De zebra eet gras, de leeuw eet de zebra, de aaseters eten de restjes van de zebra op. Veel aaseters en poepeters zijn dus opruimers. Daarna maken de schimmels en bacteriën alle resten zo klein dat ze omgezet worden tot mineralen. Planten kunnen deze mineralen weer opnemen met hun wortels. 

Slide 22 - Tekstslide

Bloeddorstige veelvraten

Slide 23 - Tekstslide

Hoe noemen we het proces
waarvan alle onderdelen steeds
terugkomen?

Slide 24 - Woordweb

Doelen van de 4 lessen
- Les 1: De leerlingen leren dat
dieren uitstekend zijn  aangepast aan hun primaire levensbehoeften: water, voedsel, veiligheid en voortplanting.
- Les 2: De leerlingen leren dat
dieren die het beste zijn aangepast aan hun leefomgeving, de meeste kans hebben te overleven en zich te vermeerderen.
- Les 3: De leerlingen leren dat
sommige dieren  migreren, omdat ze op zoek zijn naar water, voedsel of een plek om te paren en jongen groot te brengen. Zaden en sporen van planten migreren ook.
- Les 4: De leerlingen leren dat de voedselketen de keten is van eten en gegeten worden. Dode dieren worden door schimmels en bacteriën afgebroken tot mineralen die planten weer kunnen opnemen. Dit noem je de kringloop.

Slide 25 - Tekstslide