Elk dier heeft voedsel nodig om te leven. Je hebt planteneters (zebra), vleeseters (leeuw), alleseters (mens), poepeters (mestkevers) en aaseters (maden en bacteriën). Het eten en gegeten worden, noem je de voedselketen. In de natuur gaat niks verloren. De zebra eet gras, de leeuw eet de zebra, de aaseters eten de restjes van de zebra op. Veel aaseters en poepeters zijn dus opruimers. Daarna maken de schimmels en bacteriën alle resten zo klein dat ze omgezet worden tot mineralen. Planten kunnen deze mineralen weer opnemen met hun wortels.