T3 - PC - naamvallen les 2 - 1e en 4e - ein Gruppe

1e, 3e en 4e naamval
Stunde 2 - Die Fälle
Ein - Gruppe 
T3 - Deutsch
10.03.2025
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

1e, 3e en 4e naamval
Stunde 2 - Die Fälle
Ein - Gruppe 
T3 - Deutsch
10.03.2025

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van de les kun je het verschil tussen de 1e en 3e en 4e naamval in het Duits uitleggen en de 'der'- en 'ein'-groep onderscheiden.

Slide 2 - Tekstslide

Wisst ihr es noch?
Wiederholungsaufgaben von der vorigen Stunde

Slide 3 - Tekstslide

De naamvallen, wat is wat?
Onderwerp
Lijdend voorwerp

Meewerkend voorwerp
1
3
4

Slide 4 - Sleepvraag

onderwerp
lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp

wie of wat
+ onderwerp
en gezegde

persoonsvorm 
wie/wat

aan wie?
voor wie?

Slide 5 - Sleepvraag

m.
v.
o.
mv.
1e
der
die
3e
dem
den
4e
die
das
die
Der-Gruppe
den
dem
die
das
der

Slide 6 - Sleepvraag

Der Gruppe
  • de 'de/het-Groep'  


mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e naamval
onderwerp
der
die
das
die
3e naamval
meewerkend voorwerp
dem
der
dem
den
4e naamval
lijdend voorwerp
den
die
das
die

Slide 7 - Tekstslide

Wähle die richtige Antwort

Der Mann gibt der Frau ____ Apfel (m).
A
der
B
dem
C
den
D
die

Slide 8 - Quizvraag

Wähle die richtige Antwort

____ Junge bringt das Geschenk.
A
der
B
dem
C
den
D
die

Slide 9 - Quizvraag

Wähle die richtige Antwort

Der Schüler sieht ____ Lehrer (m) auf dem Schulhof.
A
der
B
dem
C
den
D
die

Slide 10 - Quizvraag

Wähle die richtige Antwort

Der Junge bringt __ Mutter das Geschenk.
A
die
B
das
C
dem
D
der

Slide 11 - Quizvraag

"Spiekbrief"
Bij de toets krijg je zinnen waarbij je de juiste naamval moet invullen.
Je krijgt bij de toets ook spiekbrief.

Je moet dus weten hoe je de juiste naamval kan vinden maar je hoeft de schema's niet uit je hoofd te leren!

Slide 12 - Tekstslide

Eine neue Gruppe
Ein Gruppe

Betekent: Een / Geen

Slide 13 - Tekstslide

(K)Ein-Gruppe
  • de '(g)een-Groep'  


mannelijk
vrouwelijk
onzijdig
meervoud
1e naamval
onderwerp
ein
eine
ein
keine
3e naamval
meewerkend voorwerp
einem
einer
einem
keinen
4e naamval
lijdend voorwerp
einen
eine
ein
keine

Slide 14 - Tekstslide

..... Mann ist freundlich.
A
Ein
B
Einem
C
Einer
D
Einen

Slide 15 - Quizvraag

Ich finde ...... Mann freundlich.
A
einer
B
einem
C
ein
D
einen

Slide 16 - Quizvraag

Das Geschenk ist für ....... Frau.
A
ein
B
eine
C
einer
D
einen

Slide 17 - Quizvraag

Ein___ Oma schenkt ihrem Sohn ein__ Tasche (v)
A
Eine, ein
B
Einer, einem
C
Eine, eine
D
Einer, einen

Slide 18 - Quizvraag

Wähle die richtige Form.

Ich schenke dir ein___ Wein ein.
A
ein
B
einem
C
einen
D
einer

Slide 19 - Quizvraag

einem
einen
einer
ein
eine
Mein Vater ist ein___ guter Fußballspieler.
Wir haben ein____ Frau im Supermarkt geholfen.
Er hat ein____ Mann gebeten, ruhig zu sein.
Make-Up kostet ein___ Frau viel Geld.
Das T-Shirt wird ein____ Kind (o) gut gefallen.

Slide 20 - Sleepvraag


(De) Mann hat eine Frau.
A
Der
B
Die
C
Das
D
Den

Slide 21 - Quizvraag


Ich packe (een) Tasche (v).
A
eines
B
einen
C
eine
D
ein

Slide 22 - Quizvraag


Ich packe .... Stift (m) in meine Tasche.
A
mein
B
meine
C
meinen
D
meiner

Slide 23 - Quizvraag

Ich habe für (de) Opa ein Geschenk gekauft.
A
die
B
das
C
der
D
den

Slide 24 - Quizvraag


Der Junge ist (de) Bruder von Jan.
A
den
B
der
C
die
D
das

Slide 25 - Quizvraag


Ich packe (een) Tasche (v).
A
mein
B
meine
C
meinen
D
meiner

Slide 26 - Quizvraag


Kennst du (een) Vater?
A
ein
B
eine
C
einen
D
eines

Slide 27 - Quizvraag

Repetitie H5 
31 maart
Leren:
Woordenschat blz. 40 + 41 (beide kanten op)
Der + ein-groep naamvallen + woorden groepen


Slide 28 - Tekstslide

Naamvallen

1. Hoe vind je het onderwerp/meewerkend voorwerp/lijdend voorwerp
2. Hoe je de juiste naamval van der- of ein-groep vindt.

Dit hoef je nog niet te weten:
(komt in volgende rep)
  1. Voorzetsels 3e & 4e naamval
  2. Woorden die bij de der-groep/ein-groep horen 
  3. Persoonlijk voornaamwoord

Slide 29 - Tekstslide