H2C - Vendredi 24 septembre 2021


Le cours de français du 24 septembre 2021 - H2C - Unité 1 Voyages
Aujourd'hui:
Terugblik, Regels
Le Quiz
Exercices 25-27 bespreken
Uitspraak voca. apprendre 8
Je leert Franse woorden die te maken hebben met 
reizen en vervoer


1 / 30
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


Le cours de français du 24 septembre 2021 - H2C - Unité 1 Voyages
Aujourd'hui:
Terugblik, Regels
Le Quiz
Exercices 25-27 bespreken
Uitspraak voca. apprendre 8
Je leert Franse woorden die te maken hebben met 
reizen en vervoer


Slide 1 - Tekstslide

BONJOUR et BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 2 - Tekstslide

Je hebt drie minuten om apprendre 1 t/m 6 nog een keer door te nemen
LE QUIZ

Slide 3 - Tekstslide

La météo: sleep het juiste weer naar het juiste plaatje.
Il fait mauvais
Il fait chaud
Il fait froid
Il fait 22 degrés

Il pleut

Slide 4 - Sleepvraag

nous ~ (partir, présent)
A
nous partons
B
nous partont
C
nous parons
D
nous paront

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de passé composé?
A
o.t.t ( bijv. ik eet)
B
v.t.t ( bijv. ik heb gegeten)
C
o.v.t ( bijv. ik at)
D
o.t.t.t ( ik zal eten)

Slide 6 - Quizvraag

Je dansé.
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quizvraag

Avoir
Etre
nous sommes
tu es
j' ai
nous avons
Pim et Sandra ont
Sandra et michelle sont

Slide 8 - Sleepvraag

Wat zijn de uitgangen in de passé composé?
-er        j'ai parl

-ir         j'ai grand

-re        j'ai perd
i
é
u

Slide 9 - Sleepvraag

nous .......................(sortir, passé composé)
A
avons sorti
B
sommes sorti
C
sommes sortés
D
sommes sortis

Slide 10 - Quizvraag

vous (aller = gaan, passé composé)


A
êtes allée
B
êtes allé
C
êtes allés
D
êtes allées

Slide 11 - Quizvraag

tu (choisir = kiezen, passé composé)


A
as choisi
B
a choisi
C
est choisi
D
es choisi

Slide 12 - Quizvraag

Maak een zin met een passé composé.
mon
père
a
en
train
voyagé

Slide 13 - Sleepvraag

Elles...
(passé composé)
A
sont parties
B
sont partis
C
sont partie
D
sont partise

Slide 14 - Quizvraag

Wij zijn gegaan
A
nous avons allé
B
nous sommes allé
C
nous allons
D
nous sommes allés

Slide 15 - Quizvraag

met de auto
A
à voiture
B
en voiture
C
en car
D
mee dun otto

Slide 16 - Quizvraag

Wat is waar over het metronetwerk van Parijs? Er zijn...
A
112 stations en 66 km lang
B
199 stations en 113 km lang
C
299 stations en 213 km lang

Slide 17 - Quizvraag

Le bateau =
A
het vliegtuig
B
de boot
C
de trein
D
de auto

Slide 18 - Quizvraag

Le péage=
A
Het loket
B
Het perron
C
Het vertrek
D
De tol

Slide 19 - Quizvraag

Qu'est-ce que c'est en français?

Slide 20 - Open vraag

Qu'est-ce que c'est en français?

Slide 21 - Open vraag

Sleep de steden en de landen naar het juiste voorzetsel.
à
en
au
aux
Rotterdam
Etats-Unis
Londres
Turquie
Maroc
Canada
France
Pays-Bas

Slide 22 - Sleepvraag

in/naar Denemarken
A
à Danemark
B
au Danemark
C
en Danemark
D
aux Danemark

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal: in/naar Spanje
A
en Espagne
B
en Suisse
C
en Belgique
D
en Angleterre

Slide 24 - Quizvraag

Einde van de

Slide 25 - Tekstslide

Kijk je huiswerk na van het scherm. 
Ik controleer of je het af hebt..
Stel gerust vragen over het huiswerk als je iets niet begrepen hebt!

Slide 26 - Tekstslide

Exercice 25 

1 en France
2 au Luxembourg
3 en Suisse
4 en Allemagne
5 en Hollande / aux Pays-Bas

Exercice 26 
1 quinze jours
2 dormir
3 un avantage
4 bronzer









5 une randonnée
6 prochaine
7 non plus
8 faire de l’escalade
Mot qui reste : de zon = le soleil

Exercice 27 
1 le sentier
2 le vol
3 le billet
4 gagner
5 randonnée

Slide 27 - Tekstslide

Les devoirs pour mercredi 29/09:
Faire: exercices 28, 29
Leren: Apprendre 7+8

Slide 28 - Tekstslide

Prononciation
Apprendre 8 page 41

Slide 29 - Tekstslide

au revoir et bon weekend!

Slide 30 - Tekstslide