hefbomen en katrollen toets H1

Hefbomen en katrollen
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Hefbomen en katrollen

Slide 1 - Tekstslide

Hoe werkt dit
  1. je vult de test in
  2. ben je klaar dan druk je op het kruisje en druk je op inleveren
  3. als iedereen klaar is, sluit ik de test af

Slide 2 - Tekstslide

De eenheid van kracht is
A
meter
B
F
C
Newton
D
power

Slide 3 - Quizvraag

Wat is het symbool van de grootheid kracht?
A
K
B
F
C
N
D
kg

Slide 4 - Quizvraag

Wat is de eenheid van moment M= F*r? onthoud deze naam M staat voor het moment.
A
Newton
B
meter
C
Newtonmeter
D
Newton per meter

Slide 5 - Quizvraag

Hoeveel kracht is er nodig om 1 kilogram op te tillen ?
A
9,81 N
B
981 N
C
10 N
D
100 N

Slide 6 - Quizvraag

Een hefboom heeft in natuurkundige beschrijving de volgende items. Welke hoort er niet bij?
A
Draaipunt
B
Kracht
C
Massa
D
Arm

Slide 7 - Quizvraag

Om bij een hefboom evenwicht te krijgen moet:
A
De kracht met de klok mee gelijk zijn aan de andere kracht met de klok mee.
B
Het krachtmoment met de klok mee gelijk zijn aan het krachtmoment tegen de klok in
C
De massa aan beide zijden gelijk zijn.
D
Geen van bovenstaande antwoorden.

Slide 8 - Quizvraag

Met welke formule bereken je de grootte van het moment?
A
M links = M rechts
B
M = F x l
C
W links = W rechts
D
W = F x s

Slide 9 - Quizvraag

Waar staat een moment voor in de natuurkunde?
A
Hoeveel kracht ergens op staat
B
Een korte tijd
C
Hoe graag iets wilt draaien
D
Hoeveel afstand er tussen twee punten zit

Slide 10 - Quizvraag

De arm van de werkkracht is 4x zo klein als die van de spierkracht. De spierkracht is dus:
A
4x zo groot als de werkkracht
B
4x zo klein als de werkkracht
C
2x zo groot als de werkkracht
D
2x zo klein als de werkkracht

Slide 11 - Quizvraag

Aan een hefboom hangt op 25 cm van het draaipunt een massablokje van 30 gram. Hoe ver moet je een massablokje van 15 gram hangen aan de andere kant voor evenwicht?
A
Op een afstand kleiner dan 25 cm
B
Ook op 25 cm
C
Op een afstand van 50 cm van het draaipunt
D
Ik weet het niet

Slide 12 - Quizvraag

Aan een hefboom hangt op 15 cm van het draaipunt een massablokje van 50 gram. Hoe ver moet je een massablokje van 30 gram hangen aan de andere kant voor evenwicht?
A
Op 20 cm
B
Op 25 cm
C
Op 30 cm
D
Het goede antwoord staat er niet bij

Slide 13 - Quizvraag

Een kracht van 750N grijpt loodrecht aan op een hefboom. De arm is 3780mm. Hoe groot is het krachtmoment?
A
3215 Nm
B
2780 Nm
C
2835 Nm
D
2935 Nm

Slide 14 - Quizvraag

Een balk die om een scharnierpunt kan draaien, ondervindt meestal een kracht bij dit scharnierpunt.
A
het moment van deze kracht is groter dan 0N
B
het moment van deze kracht is kleiner dan 0N
C
het moment van deze kracht is 0N
D
je kunt niet weten hoe groot het moment van deze kracht is

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de werking van een vast katrol
A
het veranderen van de richting van de kracht
B
het halveren van de kracht
C
het verdubbelen van de kracht
D
er gebeurt niets

Slide 16 - Quizvraag

Een verhuizer gebruikt een vaste katrol om een last van 800 N omhoog te hijsen over een afstand
van 6 m.
Wat is het voordeel van zo'n vast katrol?
A
Dan hoeft hij maar met 400 N aan het touw te trekken.
B
Dan hoeft hij minder arbeid te verrichten
C
Het is gemakkelijker om het touw naar beneden te trekken dan de kist omhoog.
D
Hij hoeft dan maar 3m touw in te halen.

Slide 17 - Quizvraag

Een takel telt 5 touwen.
Wat kun je zeggen over de benodigde spierkracht?
A
Er gebeurt niets
B
De spierkracht wordt omgekeerd aan de werkkracht
C
De spierkracht wordt 5x groter dan de werkkracht
D
De spierkracht wordt 5x kleiner dan de werkkracht

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de kracht benodigd bij E(5)?
gewicht blokje = 24N
1
2
3
4
5
A
4
B
6
C
8
D
12

Slide 19 - Quizvraag

Het draaipunt zit bij punt
A
P
B
Q
C
R

Slide 20 - Quizvraag

Het moment van de spierkracht is
A
0,46 Nm
B
0,56 Nm
C
52 Nm
D
5,7 Nm

Slide 21 - Quizvraag

Bereken de werkkracht op P?
A
30 N
B
6N
C
9N
D
2N

Slide 22 - Quizvraag

Bereken de werkkracht

Slide 23 - Open vraag

De kruiwagens zijn identiek.
In welke situatie moet het poppetje de minste kracht uitoefenen?
A
situatie 1
B
situatie 2
C
maakt niets uit

Slide 24 - Quizvraag

leg je keuze uit

Slide 25 - Open vraag

In welke situatie is de kruiwagen het handigst beladen?
A
situatie 1
B
situatie 2
C
situatie 3

Slide 26 - Quizvraag

In welke stand is het moment het grootst?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 27 - Quizvraag

In welke stand is het moment 0 Nm?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 28 - Quizvraag

In welke twee standen zijn de momenten even groot?
A
1 en 3
B
2 en 4
C
1 en 4
D
2 en 3

Slide 29 - Quizvraag

welke formule is niet correct?
A
F = p x A
B
A=F/p
C
p = F/A
D
F=p/A

Slide 30 - Quizvraag

Een druk van 230 N / m2 is even veel als een druk van ..
A
2,30 N / cm2
B
0,0230 N / cm2
C
23000 N / cm2
D
2300.000 N / cm2

Slide 31 - Quizvraag

Een druk van 10 Pa is even veel als een druk van ..
A
100 N/m2
B
10 N / m2
C
10000 N / m2
D
0,01 N/m2

Slide 32 - Quizvraag

Een druk van 10 N/cm2 is even veel als een druk van ..
A
0,1 N/m2
B
1000 N/m2
C
100.000 N /m2
D
0,0001 N/m2

Slide 33 - Quizvraag

Tijdens een vliegreis drinkt Martina een flesje met water voor driekwart leeg. Ze doet de dop op de fles en stopt hem weer in haar tas. Na de landing valt het haar op dat het flesje flink in elkaar is gedrukt.

De druk in het flesje is ...
A
kleiner geworden
B
groter geworden
C
gelijk gebleven

Slide 34 - Quizvraag

Ilhan duikt naar een diepte van 50 meter. Voor elke 10 meter onder water stijgt de druk met 1 bar. Hoe hoog is de omgevingsdruk op 50 meter diepte?
A
4 bar
B
5 bar
C
6 bar
D
10 bar

Slide 35 - Quizvraag

Bereken d de lengte van de balk.
Geef je alleen je antwoord met eenheid. Rond af op 3 cijfers.

Slide 36 - Open vraag

Bereken a.
Geef je alleen je antwoord met eenheid. Rond af op 2 cijfers.

Slide 37 - Open vraag

Bereken a.
Geef je alleen je antwoord met eenheid. Rond af op 2 cijfers.

Slide 38 - Open vraag