12 september 2019

12 september 2019
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

12 september 2019

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lessonup
ga naar lessonup en log in met de klassecode

itymp

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thema 2 Spelling & grammatica
  • Theorie
  • Nakijken hoofdstuk 2 opdracht 1 t/m 6

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tegenwoordige tijd
1. Stam (ik-vorm)
2. Stam + t
3. Hele werkwoord


Bekijk de regels en leer goed wanneer je welke vorm gebruikt!
vormen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Regels
Je gebruikt de stam bij:
1e persoon enkelvoud

Je gebruikt stam+t bij:
2e en 3e persoon enkelvoud

Je gebruikt het 
hele werkwoord bij:
1e, 2e, 3e persoon meervoud
 



Bijvoorbeeld: bakken

Enkelvoud
1e persoon: ik bak
2e persoon: jij bakt
3e persoon: hij/zij bakt

Meervoud
1e persoon: wij bakken
2e persoon: jullie bakken
3e persoon: zij bakken

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op!
Als je/jij achter het werkwoord staat, 
schrijf je geen -t: 

Voor wie bak je een taart?

Slide 6 - Tekstslide

Een ander woord voor de ik-vorm is de eerste persoon. De jij-vorm wordt ook wel de tweede persoon genoemd en de hij/zij-vorm wordt ook de derde persoon genoemd.  

Je zet 'je/jij' achter het werkwoord bij een vraag of bevel:
- Jij speelt in team A (stam + t)
- Speel je met ons mee? (vraag)
- Speel jij eens mee! (bevel)

Welke vorm?


Ik laat de hond uit.
A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vorm?



Jij lijkt op je broer.
A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vorm?


Rijd je met ons mee?
A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke vorm?



We hopen dat je snel beter bent.
A
stam
B
stam + t
C
hele werkwoord

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Goed of fout?

Slide 11 - Tekstslide

(Het hele werkwoord: worden. De stam: worden. Correcte vorm tegenwoordige tijd 1e persoon enkelvoud: word.)
Bron: taalvoutjes.nl
Goed of fout?
Tip: Het gaat om het woordje 'betaald'. Het hele werkwoord is 'betalen'.

Slide 12 - Tekstslide

(Het hele werkwoord: vinden. De stam: vind. Correcte vorm tegenwoordige tijd met 'je' achter de pv: vind.)
Bron: taalvoutjes.nl

branden
De stam van een werkwoord eindigt soms 
op een -d. Bijvoorbeeld: branden - brand.

Ook hier komt bij jij, hij en zij een -t achter de stam:
  jij brandt, hij brandt, zij brandt


Als de stam eindigt op -t, hoeft er geen extra -t achter.

dt?
Let op: alleen in de tegenwoordige tijd komt 'dt' voor.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

In de tegenwoordige tijd zijn er drie vormen van een werkwoord:  
- de ik-vorm, 
- de ik-vorm +t,
- het hele werkwoord. 

Het hele werkwoord gebruik je altijd voor de meervoudsvormen (Wij, jullie en zij). 
Wat is de juiste vorm ?

Hij (worden) naar huis gebracht.
A
word
B
wordt
C
wort

Slide 15 - Quizvraag

Stam (ik-vorm): word
Stam + t: wordt
Wat is de juiste vorm?

Jij (vinden) een kaars.
A
vint
B
vind
C
vindt

Slide 16 - Quizvraag

Stam (ik-vorm): brand
Stam + t: brandt
Wat is de juiste vorm?

Hoe laat (landen) je op Schiphol?
A
lant
B
land
C
landt

Slide 17 - Quizvraag

Stam (ik-vorm): land. Je staat achter het werkwoord, dus er hoeft geen -t bij.
Typ de juiste werkwoordsvorm:

'Hij (wandelen) de berg op.'

Slide 18 - Open vraag

'choreo' is spreektaal voor choreografie.
(Gehoord in het populaire tv-programma SYTYCD).

aan de slag
  • Maak opdracht 7 blz 115 en 116
  • maak opdracht 8 blz 116

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de verleden tijd
  • het is al gebeurd, lang geleden of net

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Jij behandelt de serveerster niet vriendelijk
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gisteren had ik een les over hygiëne in de keuken
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De bel is net gegaan.
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik ga morgen een nieuwe telefoon kopen
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Sterke werkwoorden
Zwakke werkwoorden

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

zwak werkwoord
  • de klank blijft gelijk in de verleden tijd
  • werken - ik werkte - wij werkten
  • serveren - ik serveerde - wij serveerden

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

zwak werkwoord
  • -de(n)
  • -te(n)
  • werken: ik werk - ik werkte - wij werkten
  • reserveren: ik reserveer - ik reserveerde - wij reserveerden

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

maken op 9 , 10 en 11
  • maken

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies