H2 Herhaling

Economie 
3KADER
H2 Thuis in geldzaken
Herhaling
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Economie 
3KADER
H2 Thuis in geldzaken
Herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Ruilen: Direct of indirect
  • Vroeger geen geld
  • Door ruilen kon je in je behoefte voorzien

Slide 2 - Tekstslide

Direct of indirect
  • Direct is ook in natura: Goederen en diensten ruilen tegen goederen en diensten
  • Indirect: extra stap, namelijk met geld

Slide 3 - Tekstslide

De functies van geld
Ruilmiddel
Rekenmiddel
Spaarmiddel

Slide 4 - Tekstslide

De functies van geld
  • Ruilmiddel: producten kopen
  • Spaarmiddel: geld sparen
  • Rekenmiddel: een trui kost €40 en een broek €50

Slide 5 - Tekstslide

Wat is giraal en wat is chartaal??
Chartaal
Giraal
Munten
Betaalpas
Credit card
Briefjes van €20,-

Slide 6 - Sleepvraag

Veranderingen op je bankrekening
  • Mutaties in je saldo
  • Je kunt rood staan 
  • Met internetbankieren kan je dat snel zien
  • Tikkie

Slide 7 - Tekstslide

Veranderingen op je bankrekening
  • Mutaties in je saldo
  • Rood staan heet DEBETSALDO

  • Positief saldo heet CREDITSALDO

Slide 8 - Tekstslide

Geld laten groeien: Sparen of beleggen
  • Sparen: je geld op de bank en daar rente op ontvangen 

Slide 9 - Tekstslide

Sparen of beleggen
  • Beleggen: je geld gebruiken om bijvoorbeeld aandelen te kopen
  • Of om obligaties te kopen 

Slide 10 - Tekstslide

Spaardoel
  • Grote uitgaven
  • Uit voorzorg
  • Voor rente

Slide 11 - Tekstslide

Je brengt je geld naar de bank
  • Normaal krijg je rente 
  • Hoe langer op de bank hoe meer rente
  • Je schuift je koopkracht vooruit

Slide 12 - Tekstslide

Inflatie
  • Je geld wordt dus minder waard
  • Je kunt minder kopen
  • Bijvoorbeeld door stijging van prijzen

Slide 13 - Tekstslide

Beleggen in aandelen
  • Je koopt een stukje van een bedrijf
  • Je wordt dus eigenaar
  • Je eigendom, de aandelen, kunnen meer waard worden
  • En, omdat je geld steekt in een bedrijf, krijg je een beloning
  • Deze beloning heet DIVIDEND

Slide 14 - Tekstslide

Aandelen
  • Ook het verkopen van je aandelen kan rendement opleveren
  • Je verkoopt je aandelen voor meer dan je hebt betaald in het verleden = koerswinst

Slide 15 - Tekstslide

Obligaties
  • Je leent geld uit aan een bedrijf of de overheid
  • Hiervoor krijg je ook een beloning, de rente
  • Je lening krijg je altijd terug naar een bepaalde tijd
  • In de tussentijd kan je de obligatie verkopen

Slide 16 - Tekstslide

Overzicht
Opbrengst aandelen:
Dividend, koersstijging (waardestijging) van een deel
Rendement obligaties:
Rente
Rendement
Opbrengst (= winst)
Rendement spaarrekening:
Rente

Slide 17 - Tekstslide

Lenen in plaats van sparen
  • Je hebt direct beschikking over geld
  • Over een lening moet je rente betalen
  • De lening moet je aflossen

Slide 18 - Tekstslide

Rol van de bank
Het geld wat gespaard wordt bij de bank, wordt weer uitgeleend. De bank betaalt de spaarders rente, en ontvangt van de leners rente. De rente die de bank ontvangt is hoger, zo verdient de bank geld.

Slide 19 - Tekstslide

Krediet = duur woord lening
Kredietvormen                       - Persoonlijke lening
(soorten leningen)                - Doorlopend krediet
                                                   
Koop op afbetaling              Je koopt iets bij de winkelier
                                                      Je krijgt het product al mee
                                                      Je betaalt elke maand een beetje
                                                      Je betaald terug + kredietkosten
 

Slide 20 - Tekstslide

Koop op afbetaling twee afspraken
  • Eerste afspraak ( koop op afbetaling)
    - betaalt aankoop bij winkel in termijnen.
    - je wordt eigenaar van product op moment van levering.

  • Huurkoop:
    - betaalt aankoop bij winkel in termijnen
    - winkelier blijft eigenaar tot betaling van laatste termijn.

Slide 21 - Tekstslide

Leasing is een vorm van huur
Leasing:
Je wordt GEEN eigenaar, alleen gebruiker
Verkoper vraagt vergoeding voor gebruik

Verhuurder vraagt vergoeding omdat
* geld geïnvesteerd heeft in verhuurde product
* onkosten zoals reparatie
* waardevermindering van product

Slide 22 - Tekstslide

Oppassen met lenen

Slide 23 - Tekstslide

Rekenen met %
Of:
  • je deelt het bedrag in €'s door 100 en doet dat x het %
  • 20% van € 125,00 = 125,00/100 = 1,25 x 20 = € 25,00
Of:
  • je gebruikt de verhoudingstabel

Slide 24 - Tekstslide

Rekenen met %
  • Je gebruikt de verhoudingstabel - 20% van € 125,00



€'s
125,00
??
%
100%
20%

Slide 25 - Tekstslide

Rekenen met %
  • Je gebruikt de verhoudingstabel - 20% van € 125,00
  • Op de rij met de meeste gegevens zet je 1



€'s
125,00
??
%
100%
1
20%

Slide 26 - Tekstslide

Rekenen met %
  • Op de rij met de meeste gegevens zet je 1
  • Van 100 naar 1 door te delen door 100
  • Dus boven ook delen door 100 --> 125 : 100 = 1,25



€'s
125,00
1,25
??
%
100%
1
20%

Slide 27 - Tekstslide

Rekenen met %
  • Van 1 naar 20 door te vermenigvuldigen met 20 
  • Dus ook boven x 20
  • ?? = 1,25 x 20 = € 25,00
€'s
125,00
1,25
??
%
100%
1
20%

Slide 28 - Tekstslide

Oefenen
Wat wordt het nieuwe banksaldo? Geef de berekening en
geef aan of het een debetsaldo of creditsaldo is.
• Je staat € 88 positief en je betaalt € 114.
€ 88 – € 114 =– € 26 (debetsaldo)
• Je staat € 178 rood en je ontvangt € 214.
– € 178 + € 214 =+ € 36 (creditsaldo)

Slide 29 - Tekstslide