Vwo H1 De Samenleving

Nederland en de wereld
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Nederland en de wereld

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het einde van de les kan ik rekenen met wisselkoersen.

Aan het einde van de les ken ik de vier factoren die internationale handel bepalen, benoemen en toepassen

Aan het einde van de les kan ik het voordeel benoemen van een EU en EMU.

Slide 2 - Tekstslide

Wisselkoersen
  • We hebben allemaal verschillende soorten geld in de wereld. Dit noemen we ook wel 'valuta'.

  • De 'wisselkoers' geeft de verhouding tussen twee soorten valuta weer
  • Buitenlands geld noem je vreemde valuta of deviezen

Wat zou een 'eurozone' kunnen zijn?


Slide 3 - Tekstslide

Hoe reken ik met vreemde valuta?
Voor €1 euro kan ik £0,79 Pond kopen.
Bereken de wisselkoers van de pond in euro's. Daar bedoelen we mee: 1 pond =  .... euro's

1/0,79 = € 1,27

Slide 4 - Tekstslide

Welke bewering is juist of onjuist?
I.     Voor een Amerikaan zijn euro’s vreemde valuta.

II.    Als de euro in waarde stijgt ten opzichte van de dollar, dan moet je
voor 10 dollar minder euro’s betalen dan vóór die stijging
A
Bewerking 1 is juist en bewerking 2 is onjuist
B
Bewerking 1 is onjuist en bewerking 2 is juist
C
Beide bewerkingen zijn juist
D
Beide bewerkingen zijn onjuist

Slide 5 - Quizvraag

Op 6 januari 2021 noteerde een bank de volgende koersen:
€ 1 = $ 1,22 (dollar)
€ 1 = ₤ 0,85 (ponden)
De wisselkoers van het pond uitgedrukt in dollars is:

Slide 6 - Open vraag

€1 euro = 4,20 Zloty (Polen)
Wat is de wisselkoers van de Zloty in euro's? Afronden op 2 decimalen!

Slide 7 - Open vraag

Waarom handelen we met het buitenland en welke factoren bepalen de internationale handel?
  • Ieder land heeft zijn of haar specialiteiten. In Nederland maken we veel kaas en melk, maar kunnen hier geen bananen kweken. 

Factoren die internationale handel bepalen:
  • Natuurlijke omstandigheden
  • De loonkosten
  • De infrastructuur
  • Historische omstandigheden 

Import=invoer=het kopen van producten in het buitenland
Export=uitvoer=het verkopen van producten aan het buitenland

Slide 8 - Tekstslide

Natuurlijke omstandigheden
  1. klimaat 
  2. aanwezigheid grondstoffen
  3. geografische omstandigheden 

Slide 9 - Tekstslide

Loonkosten 
Loonkosten per product = loonkosten/ arbeidsproductiviteit




De arbeidsproductiviteit is de productie per arbeider in een een bepaalde periode.  Loonkosten per product:
Land A:  €4000:5= €800 , Land B: € 12.000/16 = € 750 , Land C:  €20000:20= €1000. Dus kijk niet alleen naar de loonkosten!


Slide 10 - Tekstslide

Infrastructuur

Slide 11 - Tekstslide

Historische oorzaken
Ieder land heeft zijn eigen geschiedenis.

Waarom Duitsland tal van auto's exporteert en Nederland kaas en bloembollen, is eigenlijk verklaarbaar door de geschiedenis.

Dit kan komen door ontdekkingen die vroeger gedaan zijn. Als een land als eerste is met een product produceren, is het lastig om in kwaliteit gelijkwaardig te worden. 

Slide 12 - Tekstslide

Wisselkoers € 1 = $ 1,38
Omrekenen: hoeveel is $ 1?
A
€ 1,38
B
€ 0,72
C
€ 0,724
D
€ 0,38

Slide 13 - Quizvraag

Gebruik bron 1:
In welk land zijn de loonkosten van een overhemd het goedkoopst?



A
Polen
B
Brazilie
C
China
D
India

Slide 14 - Quizvraag

Ontwikkelingsland A voert koffiebonen uit en tractoren in.
A
Dat is goed voor de handel in dat land
B
dat is slecht voor de handel in dat land
C
Dat maakt niets uit voor dat land

Slide 15 - Quizvraag

EU

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Europese Unie
  • 28 lidstaten
  • Eurozone (EMU) = Europese Monetaire Unie (€), alle landen met de Euro als betaalmiddel.

Slide 18 - Tekstslide

Doelen EU
Vrede
Veiligheid
Economische samenwerking
Sociale solidariteit

Slide 19 - Tekstslide