Les 1 Werkwoordspelling persoonsvorm

1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 45 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin? Er zijn meerdere antwoorden mogelijk.

Slide 2 - Open vraag

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Misschien herken je dit?

Slide 10 - Tekstslide

PVTT
Ik ben benieuwd hoe lang hij het uithou....
A
uithoud
B
uithout
C
uithoudt

Slide 11 - Quizvraag

PVTT
Zij beoordeel.... de gebeurtenis niet erg objectief.
A
beoordeeld
B
beoordeelt
C
beoordeeldt

Slide 12 - Quizvraag

PVTT
Wor... je nog opgenomen in de selectie van het eerste elftal?
A
Word
B
Wort
C
Wordt

Slide 13 - Quizvraag

PVTT
Beantwoor.... hij de post altijd zo laat?
A
Beantwoord
B
Beantwoordt
C
Beantwoort

Slide 14 - Quizvraag

PVTT
Het gebeur... de laatste tijd steeds meer.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 15 - Quizvraag

PVTT
Bran.... je handen niet aan die hete pan!
A
brand
B
brant
C
brandt

Slide 16 - Quizvraag

PVTT
Vin... je leraar het goed dat je met je iPhone speelt tijdens de les?
A
Vind
B
Vint
C
Vindt

Slide 17 - Quizvraag

PVTT
Hij geloof... niet dat dat mogelijk is met dat toestel.
A
geloofd
B
gelooft
C
geloofdt

Slide 18 - Quizvraag

PVTT
Als je hem ondervraag..., moet je hem recht aankijken.
A
ondervraagd
B
ondervraagt
C
ondervraagdt

Slide 19 - Quizvraag

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 20 - Quizvraag

juist
onjuist
Een zin heeft altijd één persoonsvorm.
Onderwerp en persoonsvorm staan altijd naast elkaar.
De persoonsvorm verandert mee met tijd en getal.
Een zin met meerdere werkwoorden noemen we een samengestelde zin.

Slide 21 - Sleepvraag

PERSOONSVORM VERLEDEN TIJD

Slide 22 - Tekstslide

VUL HET WOORD IN DAT OP DE STIPPELLIJNTJES HOORT.

Slide 23 - Tekstslide

1. De storm … (verwoesten) auto’s en … (beschadigen) huizen.

Slide 24 - Open vraag

2. De jongens … (vergokken) hun geld of … (verspillen) het in de kroeg.

Slide 25 - Open vraag

3. … (versperren) die omgewaaide boom de weg?

Slide 26 - Open vraag

4. Toen ik … (arriveren), … (blaffen) de hond en … (gakken) de ganzen.

Slide 27 - Open vraag

5. De boksers … (bestrijden) elkaar alsof ze … (vechten) voor hun leven.

Slide 28 - Open vraag

6. … (worden) de kok ontslagen omdat hij de koning … (bedreigen)

Slide 29 - Open vraag

7. We ... (zwemmen) naar een bootje dat op het meer ... (drijven).

Slide 30 - Open vraag

8. Tim ... (worden) tot chef benoemd en ... (blijven) dat twintig jaar.

Slide 31 - Open vraag

9. ... (stelen) de zakkenroller je portemonnee uit je achterzak?

Slide 32 - Open vraag

10. De alpinist ... (vliegen) naar Nepal en ... (beklimmen) er een berg.

Slide 33 - Open vraag

VIND DE PVVT

Slide 34 - Tekstslide

We gingen zwemmen.
Ze vond het feest erg leuk.
Peter wilde gaan fietsen.

Slide 35 - Open vraag

Jantje ging met de taxi naar het vliegveld en daarna ging hij met de trein weer naar huis.

Slide 36 - Open vraag

Ik ging met de auto naar het bos om te wandelen. Daarna ging ik weer naar huis.

Slide 37 - Open vraag

IS HET EEN ZWAK OF EEN STERK WERKWOORD?

Slide 38 - Tekstslide

antwoorden
A
zwak
B
sterk

Slide 39 - Quizvraag

gooien
A
zwak
B
sterk

Slide 40 - Quizvraag

geven
A
zwak
B
sterk

Slide 41 - Quizvraag

aanbranden
A
zwak
B
sterk

Slide 42 - Quizvraag

dreigen
A
zwak
B
sterk

Slide 43 - Quizvraag

gokken
A
zwak
B
sterk

Slide 44 - Quizvraag

Maken
Huiswerk zie it's Learning en Malmberg (Talent online)

Slide 45 - Tekstslide