3.1 Wat zijn de kosten?

3. We gaan voor de winst
3.1 Wat zijn de kosten?
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

3. We gaan voor de winst
3.1 Wat zijn de kosten?

Slide 1 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten?
  • Ik kan voorbeelden geven en herkennen van de 4 productiefactoren.
  • Ik kan het verschil uitleggen tussen variabele en vaste kosten.
  • Ik kan de kostprijs per product berekenen.
  • Ik kan de afschrijving van kapitaalgoederen berekenen. 
  • Ik kan een verkoopprijs berekenen.
  • Ik kan een consumentenprijs berekenen.

Slide 2 - Tekstslide

Welke productiefactor is op een school het belangrijkst?
A
natuur
B
arbeid
C
kapitaal

Slide 3 - Quizvraag

Kies de TWEE voorbeelden van de productiefactor kapitaal
A
Hout
B
Machines
C
Computers
D
Monteur

Slide 4 - Quizvraag

Sleep de foto's naar de juiste productiefactoren.
Kapitaal
Arbeid
Natuur

Slide 5 - Sleepvraag

3.1 Wat zijn de kosten?
Productiefactoren
Om te produceren zijn altijd vier productiefactoren nodig:
  • arbeid
  • kapitaalgoederen (gebouw, voorraad en machines)
  • natuur (grondstoffen en ruimte)
  • ondernemerschap
Leerdoel
Ik kan voorbeelden geven van de 4 productiefactoren.

Slide 6 - Tekstslide

vaste kosten

Slide 7 - Tekstslide

kosten
kosten die je met je bedrijf bij de productie maakt verdeel je in vaste en variabele kosten.
vaste kosten zijn onafhankelijk van de productie
variabele kosten zijn afhankelijk van de productie

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

vaste kosten frituur

Slide 10 - Woordweb

variabele kosten frituur

Slide 11 - Woordweb

Als de verkoop stijgt, welke kosten nemen dan toe?
A
vaste kosten
B
variabele kosten
C
beide
D
geen

Slide 12 - Quizvraag

Als de verkoop daalt, welke kosten nemen dan af?
A
vaste kosten
B
variabele kosten
C
beide
D
geen

Slide 13 - Quizvraag

3.1 Wat zijn de kosten?
Variabele en vaste kosten
De kosten die je maakt om te produceren zijn:
  • vaste kosten: kosten die niet afhankelijk zijn van meer of minder produceren.
  • variabele kosten: kosten die wel afhankelijk zijn van meer of minder produceren.

kostprijs per product = (vaste kosten + variabele kosten)  : aantal verkochte producten
Leerdoel
Ik kan het verschil uitleggen tussen variabele en vaste kosten.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Waarom investeren bedrijven?

Slide 16 - Open vraag

Een groenteboer heeft een koeling van 8500 euro gekocht.
Hij doet er 4 jaar mee en krijgt er daarna nog 500 euro voor terug. Wat is de afschrijving per jaar?
A
€ 2200
B
€ 500
C
€ 2000
D
€ 8000

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een afschrijving?
A
waardevermeerdering
B
boekwaarde
C
restwaarde
D
waardevermindering

Slide 18 - Quizvraag

Welk bedrijf heeft hoge afschrijvingskosten?
A
kapitaalintensief bedrijf
B
arbeidsintensief bedrijf

Slide 19 - Quizvraag

3.1 Wat zijn de kosten?
Investeren en afschrijven
Bedrijven investeren om meer, beter of goedkoper te produceren.
  • Afschrijving: De jaarlijkse waardevermindering van kapitaalgoederen
  • Kapitaalintensieve bedrijven hebben hoge afschrijvingskosten.



afschrijving=levensduuranschafwaarderestwaarde

Slide 20 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten?
Verkoopprijs
De verkoopprijs (altijd exclusief BTW!) wordt als volgt opgebouwd:
  • verkoopprijs = inkoopprijs + kosten per product + stukje winst
  • verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstmarge

Consumentenprijs = verkoopprijs + BTW


Leerdoel
Ik kan uitleggen wat bedoeld wordt met maatschappelijk verantwoord ondernemen.

Slide 21 - Tekstslide

Wie moet er BTW betalen?
A
bedrijven
B
consumenten
C
beide

Slide 22 - Quizvraag

Welke prijs is inclusief BTW?
A
Verkoopprijs
B
Consumentenprijs

Slide 23 - Quizvraag

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

3.1 Wat zijn de kosten?
  • Ik kan voorbeelden geven en herkennen van de 4 productiefactoren.
  • Ik kan uitleggen wat bedoeld wordt met maatschappelijk verantwoord ondernemen.
  • Ik kan het verschil uitleggen tussen variabele en vaste kosten.
  • Ik kan de kostprijs per product berekenen.
  • Ik kan de afschrijving van kapitaalgoederen berekenen. 
  • Ik kan een verkoopprijs berekenen.
  • Ik kan een consumentenprijs berekenen.

Slide 27 - Tekstslide