4M unit 6 lesson 2

4M Unit 6 lesson 2
Please put your device on your desk and log into Lesson up and your online lessonbooks. Then smile and be pleasant.
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

4M Unit 6 lesson 2
Please put your device on your desk and log into Lesson up and your online lessonbooks. Then smile and be pleasant.

Slide 1 - Tekstslide

Leesboek 
Volgende  week  t/m 27 uit

Slide 2 - Tekstslide

Toets
Volgende week toets Units 5/6

Slide 3 - Tekstslide

Lesson 2
Let's start by doing the tryout, then we will do 16/17/18  together

Slide 4 - Tekstslide

Grammar

Slide 5 - Tekstslide

 Place of the adverb
place of adverb

Slide 6 - Tekstslide

Plaats van een bijwoord van tijd
Vóór het hoofdwerkwoord of to be.

Zijn er twee of meer werkwoorden?
Dan ná het eerste werkwoord



Slide 7 - Tekstslide

Check your understanding
  1. We go to that restaurant. (rarely)
  2. I would say that! (never)
  3. Carla goes to that shop. (often)
  4. She is shouting at her dog. (always)
  5. They are very good at painting. (usually)
  6. We work out together. (often)
  7. I go to the sauna. (regularly)

Slide 8 - Tekstslide

Check your understanding - answers
  1. We rarely go to that restaurant. 
  2. I would never say that! 
  3. Carla often goes to that shop. 
  4. She is always shouting at her dog. 
  5. They are usually very good at painting. 
  6. We often work out together. 
  7. I regularly go to the sauna. 

Slide 9 - Tekstslide


Possession
Bezit

Slide 10 - Tekstslide

Grammar 12: possesive pronouns

Je gebruikt bezittelijke voornaamwoorden om aan te geven van wie iets is. Je kunt vaak op twee manieren zeggen dat iets van jou of iemand anders is. 

Slide 11 - Tekstslide

Welke 2 manieren?
My (mijn)                   - mine (van mij)
your (jouw, uw)       - yours (van jou, van u)
his (zijn)                     - his (van hem)
her (haar)                  - hers (van haar)
its (zijn, haar)           - x
our (onze)                  - ours (van ons)
your (jullie)                - yours (van jullie)
their (hun)                 - theirs (van hen)

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld:
1. This is my bag - This bag is mine.
(Dit is mijn tas - Deze tas is van mij)

2. That is your car - that car is yours.
(Dat is jouw auto - Die auto is van jou)

3. Those are her shoes - those shoes are hers. 
(Dat zijn haar schoenen - Deze schoenen zijn van haar). 

Slide 13 - Tekstslide

That are .......... parents.
A
ours
B
our

Slide 14 - Quizvraag

This cat is ..........
A
my
B
mine

Slide 15 - Quizvraag

These pencils are ........
A
their
B
theirs

Slide 16 - Quizvraag

That is .............. backpack
A
your
B
yours

Slide 17 - Quizvraag

De boeken van de kinderen
(boeken: Books, Kinderen: Children)

Slide 18 - Open vraag

De top van de boom
(top: tip, boom: tree)

Slide 19 - Open vraag

Hoe goed snap je 'bezit'?
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll