In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
H6 Vergroten
Huiswerk bespreken: 6-4
Je leert:
Hoe je de schaal berekent.
Slide 1 - Tekstslide
De schaal is 1 : 400
Hoe spreek je dit uit?
A
1 dubbele punt 400
B
1 2 stipjes 400
C
1 gedeeld door 400
D
1 staat tot 400
Slide 2 - Quizvraag
schaal: als de schaal 1: 50 is dan betekent dat:....
A
de foto is 50x zo klein als in het echt
B
dan moet je het aantal cm op foto delen door 50
C
als de foto 1 cm hoog is, is deze in het echt 50 cm hoog
D
dan moet je bij alle cm op de foto 50 cm optellen
Slide 3 - Quizvraag
De schaal van het model van de motor is 1:18.
Wat betekent de schaal?
A
1 cm in het model is 18 cm in het echt
B
1 cm in het echt is 18 cm in het model
C
1 cm in het model is 11,5 cm in het echt
D
18 cm in het model is 1 cm in het echt
Slide 4 - Quizvraag
Het model van Jaime is op schaal gemaakt. In werkelijkheid is Jaime 21 keer zo groot.
De schaal van Jaime is ....
A
21:1
B
1:21
C
21
D
1:8
Slide 5 - Quizvraag
Lieke wil haar moeder natekenen op schaal 1:25. Haar moeder is 175 cm groot. Om uit te rekenen hoe groot zij haar moeder moet tekenen gebruikt ze de volgende berekening;
A
175:25= 7 cm
B
175x25= 4375 cm
Slide 6 - Quizvraag
Modurodam is gemaakt op schaal 1 : 25.
Hoe berekenen je hoeveel cm iemand wordt nagemaakt, die normaal 1,60 meter is?