In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
haben, sein, werden
in de verleden tijd
Slide 1 - Tekstslide
Wiederholung.
Hoe gebruik je haben, sein en werden in de tegenwoordige tijd? Maak de vragen van slide 3.
Slide 2 - Tekstslide
https:
Slide 3 - Link
Verleden tijd
Slide 4 - Tekstslide
Das Verb haben.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
hatte
hattest
hatte
hatten
hattet
hatten
Slide 5 - Sleepvraag
Verleden tijd
Slide 6 - Tekstslide
Das Verb sein.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
war
warst
war
waren
wart
waren
Slide 7 - Sleepvraag
Verleden tijd
Slide 8 - Tekstslide
Werden.
In de tegenwoordige tijd heeft werden 2 betekenissen(worden/zullen). Je weet de betekenis door de zin te lezen. De vorm is voor beide betekenissen hetzelfde!
In de verleden tijd heb je hiervoor 2 vormen. Kijk goed naar het verschil.
Slide 9 - Tekstslide
Das Verb werden.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
würde
würdest
würde
würden
würdet
würden
Slide 10 - Sleepvraag
Das Verb werden.
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wurde
wurdest
wurde
wurden
wurdet
wurden
Slide 11 - Sleepvraag
Waaraan kun je in de o.v.t. het schil in betekenis zien van werden?