Huiswerkopdracht 2A 8/11

Huiswerkopdracht 2A 8/11
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 20 min

Onderdelen in deze les

Huiswerkopdracht 2A 8/11

Slide 1 - Tekstslide

Zoek op wat het verschil is tussen letterlijk taalgebruik en figuurlijk taalgebruik. Leg het hieronder in je eigen woorden uit.

Slide 2 - Open vraag

Letterlijk
Figuurlijk
De zon komt op in het oosten.

Slide 3 - Sleepvraag

Letterlijk
Figuurlijk
Hij heeft een hart van goud.

Slide 4 - Sleepvraag

Letterlijk
Figuurlijk
Zij kreeg de wind van voren.

Slide 5 - Sleepvraag

Letterlijk
Figuurlijk
Zij heeft vlinders in haar buik.

Slide 6 - Sleepvraag

Letterlijk
Figuurlijk
De hond ligt onder de tafel.

Slide 7 - Sleepvraag

Welke van de volgende uitspraken kan zowel letterlijk als figuurlijk gebruikt worden?
A
De hond ligt onder de tafel
B
Hij zit in de put
C
De appel is rood
D
Zij heeft vlinders in haar buik

Slide 8 - Quizvraag

Waar zie je de figuurlijke betekenis van 'in de put zitten'?
A
B

Slide 9 - Quizvraag

In welke situatie is het passend om te zeggen dat de aap uit de mouw komt?
A
Wanneer iemand geïnteresseerd komt vragen hoe het met je gaat en halverwege het gesprek blijkt dat diegene tien euro wil lenen
B
Wanneer iemand zijn vader vroeger machinist is geweest en diegene na tien jaar op kantoor toch besluit machinist te worden

Slide 10 - Quizvraag

Wat kan je over iemand zeggen die erg stil is de eerste keer dat je diegene ontmoet?
A
Dat hij Oost-Indisch doof is
B
Dat hij een appeltje met je te schillen heeft
C
Dat hij het neusje van de zalm is
D
Dat hij de kat uit de boom kijkt

Slide 11 - Quizvraag

Wat kan je zeggen als je boos wordt nadat iemand voor de tiende keer een pen naar je gooit?
A
Dat het de druppel was die de emmer liet overlopen
B
Dat jij de broek aanhebt
C
Dat je de handen uit de mouwen steekt
D
Dat je over lijken gaat

Slide 12 - Quizvraag