wg, ow, lv

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 1B

Vandaag...
- stillezen
- s.o. zinsdelen bespreken
- woordsoorten herhalen






Leerdoelen:


Huiswerk
Zie weekplanner
1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 1B

Vandaag...
- stillezen
- s.o. zinsdelen bespreken
- woordsoorten herhalen






Leerdoelen:


Huiswerk
Zie weekplanner

Slide 1 - Tekstslide

timer
15:00

Slide 2 - Tekstslide

Nog even op een rijtje...
Persoonsvorm: zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Gezegde: alle werkwoorden in de zin (dus inclusief pv)
Onderwerp: wie/ wat + gezegde?
Lijdend voorwerp: wie / wat + gezegde + onderwerp?
Meewerkend voorwerp: aan wie / voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Bijwoordelijke bepaling: geeft antwoord op vragen als waarom, wanneer,
hoe, waarheen, waar?

Ik heb de bloemen vanmorgen aan mijn buurvrouw gegeven.

Slide 3 - Tekstslide

Soms moet je een beetje geluk hebben bij een toets.

pv=
ow=
wg=
lv=
mv=
bwb=

Slide 4 - Tekstslide

Soms moet je een beetje geluk hebben bij een toets.

pv= moet
ow= je
wg= moet hebben
lv= een beetje geluk
mv= x
bwb= soms, bij een toets

Slide 5 - Tekstslide

Mijn opa heeft twintig jaar lang gitaarles gegeven aan de kinderen van groep 5.

pv=
ow=
wg=
lv=
mv=
bwb=

Slide 6 - Tekstslide

Mijn opa heeft twintig jaar lang gitaarles gegeven aan de kinderen van groep 5.

pv= heeft
ow= mijn opa
wg= heeft gegeven
lv= gitaarles
mv= aan de kinderen van groep 5
bwb= twintig jaar lang

Slide 7 - Tekstslide

De nieuwe buurjongen uit de straat gaf zijn zieke juf iedere dag een kaartje.
pv=
ow=
wg=
lv=
mv=
bwb=

Slide 8 - Tekstslide

De nieuwe buurjongen uit de straat gaf zijn zieke juf iedere dag een kaartje.
pv= gaf
ow= de nieuwe buurjongen uit de straat
wg= gaf
lv= een kaartje
mv= zijn zieke juf
bwb= iedere dag

Slide 9 - Tekstslide

En nu...
Ga lekker oefenen voor de s.o. van morgen:
- maak van iedere paragraaf nog eens een oefentoets
- heb je de mixopdrachten van §9 nog niet af? Maak deze af!
- oefen ook nog eens extra op www.cambiumned.nl/zinsdelen

Let op: leer de theorie ook goed!

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Hoe vind je
de pv in een
zin?

Slide 12 - Woordweb

Wat is een persoonsvorm altijd?
A
Lidwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord
D
werkwoord

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm:
Vandaag moet ik naar de tandarts.

Slide 14 - Open vraag

Wat zijn alle werkwoorden in de volgende zin?

Pedro heeft gisteren heerlijk geschaatst.
A
heeft heerlijk geschaatst
B
heeft
C
heeft geschaatst
D
geschaatst

Slide 15 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Alle werkwoorden in de zin
B
Vragend maken, hij komt vooraan.
C
Wie of wat + gezegde + onderwerp?
D
Wie of wat + persoonsvorm?

Slide 16 - Quizvraag

Ik ben naar school gelopen.

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
ik ben
B
ben gelopen
C
naar school
D
ik ben gelopen

Slide 17 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde in de zin:

Ik zou dat gedaan hebben.
A
zou hebben
B
Ik heb gedaan
C
zou gedaan
D
zou hebben gedaan

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Later wil ik timmerman worden.
A
Later wil ik
B
timmerman worden
C
wil worden
D
wil ik worden

Slide 19 - Quizvraag

het werkwoordelijk gezegde bestaat uit
A
de persoonsvorm
B
persoonsvorm plus onderwerp
C
alle werkwoorden in de zin

Slide 20 - Quizvraag

De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quizvraag

Is je fiets gestolen?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Slide 22 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde? "Zoveel geld heeft hij niet."

Slide 23 - Open vraag

Wat is het werkwoordelijk gezegde:
"Dat had je niet moeten doen!"

Slide 24 - Open vraag

Gisteren hebben
de lenige danseressen een geweldige show gegeven.
onderwerp?
A
danseressen
B
lenige danseressen
C
een geweldige show
D
de lenige danseressen

Slide 25 - Quizvraag

De eerste stap bij het zetten van zinsdeelstrepen is
A
Alles voor de pv is één zinsdeel
B
Alles wat voor de pv kan staan is één zinsdeel
C
Zoek de pv

Slide 26 - Quizvraag

Goedemorgen klas 2C

Vandaag...

- stillezen
- Lezen hoofdstuk 1
Goedemorgen klas 1B

Vandaag...
- Herhalen: ww+pv
- Nieuw: ow + wg






Leerdoelen:
- Ik kan de pv, het ow en wg in een zin vinden.

Huiswerk

VRIJDAG LEESBOEK MEENEMEN!

Slide 27 - Tekstslide

Onderwerp in een zin
Wie/wat + werkwoordelijk gezegde?
De man poetst zijn schoenen.
Wie poetst?
ond= de man

Slide 28 - Tekstslide

Wij hebben gisteren erg gelachen.
werkwoordelijk gezegde?

Slide 29 - Open vraag

Wij hebben gisteren erg gelachen.
onderwerp?
Wie hebben gelachen?

Slide 30 - Open vraag

Tijdens de storm is de boom omgewaaid.
werkwoordelijk gezegde?

Slide 31 - Open vraag

Tijdens de storm is de boom omgewaaid.
ond= wie/wat +ww. gez

Slide 32 - Open vraag

In de woestijn heeft hij een hut voor zijn schaapje gemaakt.
ww.gez?

Slide 33 - Open vraag

In de woestijn heeft hij een hut voor zijn schaapje gemaakt.
onderwerp?

Slide 34 - Open vraag

De | groene kat | is | over straat | gelopen.
De zinsdeelstrepen staan:
A
Goed
B
Niet goed

Slide 35 - Quizvraag

Zijn de zinsdeelstrepen juist verdeeld?
Zij | heeft | kauwgom | in haar haar.
A
ja
B
nee
C
ik weet het niet

Slide 36 - Quizvraag

Op de deurmat had de hond een drol gelegd.
onderwerp?

Slide 37 - Open vraag

Mijn moeder heeft een taart gebakken

pv =

wg =

ow =


Welke zinsdeel is er over? 

Slide 38 - Tekstslide

Mijn moeder heeft een taart gebakken

pv = heeft

wg = heeft gebakken

ow ( wie + pv/wg?)= mijn moeder


over  = een taart, je krijgt het antwoord "een taart" als je de vraag "wat + pv + ow" stelt.

Slide 39 - Tekstslide

lijdend voorwerp


wie/wat + gezegde + onderwerp?
Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.

Slide 40 - Tekstslide

Voorbeeld:
Hij maakt zijn huiswerk.
    Wat maakt hij?
    antwoord: zijn huiswerk
    zijn huiswerk is lijdend voorwerp

Slide 41 - Tekstslide

Voorbeeld:
Ze waarschuwden hem niet op tijd.
    Wie waarschuwden ze?
    antwoord: hem
    hem is lijdend voorwerp

Slide 42 - Tekstslide

Even oefenen

Slide 43 - Tekstslide

De jongens gooiden sneeuwballen

Pv=?
A
de jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 44 - Quizvraag

De jongens gooiden sneeuwballen

lv=?
A
de jongens
B
gooiden
C
sneeuwballen

Slide 45 - Quizvraag

De mees kon een nestje bouwen in het nieuwe vogelhuisje.
Lv=?

Slide 46 - Open vraag

Hij vond zijn ontbijt tenslotte in de koelkast.
Lv=?

Slide 47 - Open vraag

Nog even op een rijtje...
Persoonsvorm: zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
Gezegde: alle werkwoorden in de zin (dus inclusief pv)
Onderwerp: wie/ wat + gezegde?
Lijdend voorwerp: wie / wat + gezegde + onderwerp?
Meewerkend voorwerp: aan wie / voor wie + gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?


Slide 48 - Tekstslide

TL

Maken van cursus 5
§ 4 - onderwerp
§ 6 - werkwoordelijk gezegde
Havo

Maken van cursus 5
§4 - onderwerp
§ 8 - lijdend voorwerp

Slide 49 - Tekstslide