In de zomer kan het hier heel warm worden. In de bossen staan veel naaldbomen. Bij welk klimaat horen deze kenmerken?
A
bij een savanneklimaat
B
bij een landklimaat
C
bij een tropisch regenwoudklimaat
D
bij een gematigd zeeklimaat
Slide 5 - Quizvraag
Hoe komt het dat het in het poolgebied zo koud is?
A
In het poolgebied zijn veel bergen. Hoe hoger, hoe kouder.
B
In het poolgebied wordt de lucht niet door mensen vervuild.
C
In het poolgebied staat de zon heel erg laag.
D
In het poolgebied zijn geen planten die warmte vasthouden.
Slide 6 - Quizvraag
Beoordeel de volgende stellingen: I. De evenaar ontvangt het minste zonne-energie. II. In de zomer ontvangt het zuidelijk halfrond het meeste zonne-energie.
A
Beide uitspraken zijn juist
B
Uitspraak I is juist, uitspraak II is onjuist.
C
Uitspraak I is onjuist, uitspraak II is juist.
D
Beide uitspraken zijn onjuist.
Slide 7 - Quizvraag
Beoordeel de volgende stellingen: I Zeeklimaten komen voor op gematigde breedte. II Sneeuw- en hooggebergteklimaten komen alleen voor op hoge breedte.
A
Beide uitspraken zijn juist.
B
Uitspraak I is juist, uitspraak II is onjuist.
C
Uitspraak I is onjuist, uitspraak II is juist.
D
Beide uitspraken zijn onjuist.
Slide 8 - Quizvraag
herfst
Zomer
winter
Lente
Slide 9 - Sleepvraag
Leerdoelen
Je kent het verschil tussen de korte en lange kringloop en tussen stijgingsregen, stuwingsregen en frontale regen.
Je begrijpt hoe regen ontstaat en hoe de waterkringloop werkt.
Je kunt een tekening maken van de drie soorten regen.