Opdracht: Maak een tijdlijn van het verhaal.
Stap 1: Welke gebeurtenissen herken je in het verhaal? Maak eerst de verhaallijn.
Tip: als er een sterretje staat in het verhaal, zet dan een streepje in de verhaallijn.
Stap 2: In welke volgorde zijn ze gebeurd? Maak nu de tijdlijn.
Geef daarna op de verhaallijn aan waar de versnellingen (s) en vertragingen (t) plaatsvinden.
Geef ook herinneringen (h), flash backs (fb) en flash forwards (ff) aan.