Examenidioom # 2 L'école

1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide


J'ai du mal à comprendre "les gens" qui parlent vite.
A
de tieners
B
de mensen
C
de liefde
D
de groep

Slide 2 - Quizvraag


Elle n'aurait jamais dû l'"épouser."

Slide 3 - Open vraag


Il ne vaut jamais "maltraiter" les animaux.
A
opeten
B
mishandelen
C
verwaarlozen
D
delen

Slide 4 - Quizvraag


Tu "ressembles" beaucoup à cet acteur américain.

Slide 5 - Open vraag


La clé du succès se trouve souvent dans ton "attitude".
A
kussen
B
een liefde
C
een houding
D
een relatie

Slide 6 - Quizvraag


Je te fais beaucoup "confiance".
La confiance""

Slide 7 - Open vraag

Ça me "plaît" énormement.
"plaire"
A
afvallen
B
de kinderjaren
C
bevallen
D
feest

Slide 8 - Quizvraag

Elle a reçu une "invitation" pour une sortie entre amis.

Slide 9 - Open vraag

2 L'école
français néerlandais

Slide 10 - Tekstslide

Qu'est-ce que on doit faire?

De woorden van het examenidioom# zijn ontzettend belangrijk!
Je leert ze altijd van het Frans naar het Nederlands.
Begin op tijd met leren.
Alles staat in Quizlet...
Op je toets krijg je de hele zin maar je vertaalt alleen het dikgedrukte woord.

Slide 11 - Tekstslide

2 L' école
français > néerlandais
https://quizlet.com/_a55r7g?x=1qqt&i=wr1yr

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

A. Tu te rappelles?
1. Moi, j'ai 18 sur 20. C'est une note formidable.
Ik, ik heb een 8. Dat is een geweldig cijfer!
2. C'est la fin des vacanes, c'est la rentrée.
Het is het einde van de vakantie. Het is het begin van het schooljaar.
3. Dans une semaine les élèves vont recevoir le bulletin.
Over een week zullen de leerlingen hun rapport krijgen.
4. Je suis au collège, en sixième.
Ik zit in de onderbouw, in de zesde.
5. Le prof corrige les épreuves avec un stylo rouge.
De docent kijkt de toetsen na met een rode pen.

Slide 14 - Tekstslide

B. Chosis les mots corrects
1. Je n'ai pas envie de souligner tous ces mots. C'est trop de travail.
Ik heb geen zin om alle woorden te onderstrepen. Dat is veels te veel werk.
2. Il faut bien réfléchir avant de choisir une réponse.
Men moet goed nadenken voordat je een antwoord geeft.
3. Mon frère a eu 8 sur 20 ; il doit mieux étudier.
Mijn broer had een 4 : hij moet beter leren.
4. Quand on n'a pas de bonnes notes on peut redoubler.
Als je geen goede cijfers hebt kun je blijven zitten.
5. Tu va être puni si tu manque la classe.
Je gaat zitten blijven als je spijbelt. 


Slide 15 - Tekstslide

2 L' école
néerlandais > français



Slide 16 - Tekstslide