past simple & present perfect & past perfect

• Engels
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

Unit 6 English as a world language

Lesson 6.4 Reading - FILMS  & BOOKS

Planning les: 

6.4: Grammar

Leren: Past Simple, Present Perfect & Past Perfect

Klaar? 

Woordjes 6.2/6.3/6.4 leren 

Learning targets:

Understanding important factual information in short reports and articles

Knowing when and how to use past tenses

Past simple & present perfect & past perfect

Past simple

Wanneer? Actie in het verleden en is afgelopen

Past simple regular

+ (positief)     Werkwoord + ed

- (negatief)      didn't + werkwoord

? (vraag)      Did + werkwoord

Past simple irregular

Voorbeelden:

Take - took - taken

ride - rode - ridden

Present perfect

Wanneer? Actie in het verleden is begonnen en nu nog steeds effect heeft.

Present perfect

+ (positief)  Have/has + volt. deelw.

- (negatief)   Haven't/hasn't + volt. deelw.

? (vraag)     Have/has + volt. deelw.

3e rijtje dus belangrijk om te leren!

Past perfect

Wanneer? De eerste actie in het verleden.

 

Example: I had had a fight with my parents and after that we made up again.

Past perfect 

+ (positief)  had + volt. deelw.

- (negatief)   hadn't  + volt. deelw.

? (vraag)     Had + volt. deelw.

3e rijtje dus belangrijk om te leren!

Past Perfect

De past perfect verwijst naar een tijd eerder dan nu. Het wordt gebruikt om duidelijk te maken dat een gebeurtenis eerder plaats vond dan een andere gebeurtenis in het verleden. 

Het maakt niet uit welke het eerst genoemd wordt in een zin, de vervoeging maakt duidelijk welke tijd het is. 

In deze voorbeelden is A de eerste gebeurtenis en B  de tweede of de meest recente.

Wanneer gebruik je present perfect?

1. Als iets in het verleden gebeurd
2. Als iets afgelopen is in het verleden
3. Als iets in het verleden begon en nu nog steeds invloed heeft

Vul in:
Yesterday, I _________ (walk) to school

1. walked
2. have walked

Vul in:
Last month, we _______(not,run).

1. don't run
2. runned
3. didn't run

Vul in:
I ________ (live) here for 20 years.

1. have life
2. lived
3. have lived
4. has lived

Vul in:
Sam ______ (make) his homework.

1. maked
2. made
3. has made
4. has maked

Past simple

Present perfect

Past perfect

Verleden begon en geëindigd

eerste actie in het verleden

in het verleden begon en nog invloed op nu

I had had a pony before we.....

I haven't read that book yet.

My mother went to the shops.

How well do you know these tenses?

😒🙁😐🙂😃