4.3 dl2

4.3 Hormonen regelen 
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

4.3 Hormonen regelen 

Slide 1 - Tekstslide

Deze les:
- Even terughalen: 4.3 dl1 
- 4.3 dl2: Zwangerschap
- HW Bespreken
- 4.3 opdr. + examentraining maken
- 5.1 Voedingsstoffen, leesopdracht



Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

= eicel

Slide 4 - Tekstslide

Menstruatiecyclus

Slide 5 - Tekstslide

Menstruatiecyclus:
dag 1

Slide 6 - Tekstslide

Welk proces vindt plaats op tijdstip P?
A
bevruchting
B
menstruatie
C
ovulatie
D
afronding meiose II

Slide 7 - Quizvraag

Welk hormoon houdt na de eisprong
het baarmoederslijmvlies in stand?

Slide 8 - Open vraag

Wat zijn de namen van
hormoon nummer 3 en 4?
A
3 = FSH 4 = LH
B
3 = LH 4 = progesteron
C
3 = oestrogeen 4 = progesteron
D
3 = FSH 4 = oestrogeen

Slide 9 - Quizvraag

Is er sprake van stimulering (+)
of remming (-) bij
de pijlen 2, 4 , 6 en 9?
A
2 en 4 beide (+) 6 en 9 beide (-)
B
2 en 4 beide (-) 6 en 9 beide (+)
C
2, 4 en 9 (+) en alleen 6 (-)
D
2, 4 en 6 (+) en alleen 9 (-)

Slide 10 - Quizvraag

Zwangerschap
Cellen van de beginnende placenta (vlokken) geven HCG af
Dit hormoon zorgt ervoor dat het gele lichaam niet verschrompelt. 
Progesteron blijft aanwezig en LH en FSH blijven geremd.

Dit betekend:
Geen menstruatie en geen nieuwe follikelrijping!

Slide 11 - Tekstslide

Zwangerschap
Na drie maanden is de placenta volledig gevormd en neemt deze de productie van progesteron en oestrogenen over. 

HCG is dan niet meer nodig voor de instandhouding van het gele lichaam en daalt in concentratie. Het gele lichaam verschrompelt. 

Slide 12 - Tekstslide

A = LH
B = FSH
C = HCG
D = Oestrogeen
E = Progesteron

Slide 13 - Tekstslide

=LH

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Bevalling/ geboorte
Voor de bevalling draait het kindje met het hoofd naar de baarmoedermond. Het kind is ingedaald.

Na +/- 9 maanden start de bevalling.

Slide 16 - Tekstslide

1e Fase Bevalling: Ontsluiting
Onder invloed van oxytocine (ocytocine) trekken baarmoederspieren samen (ontsluitingsweeën).

Baarmoedermond opent (tot volledige ontsluiting = 10 cm)

Vruchtvliezen breken en vruchtwater loopt weg. 

Slide 17 - Tekstslide

Oxytocine = positieve terugkoppeling
(stimuleert eigen afgifte)

Slide 18 - Tekstslide

Contractie = samentrekking

Slide 19 - Tekstslide

2e Fase Bevalling: Uitdrijving
Hogere concentraties oxytocine (ocytocine) leiden tot persweeën. 

Door deze samentrekking wordt het kindje door de vagina naar buiten geperst. 

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Video

3e Fase Bevalling: Nageboorte
Enkele naweeën zorgen ervoor dat de placenta, vruchtvliezen en navelstreng naar buiten komen. 

Slide 22 - Tekstslide

Na de geboorte
De hypofyse van de moeder maakt prolactine aan -> stimuleert melkproductie.

Het zuigen van de baby aan de borst zorgt voor extra afgifte prolactine en oxytocine -> samentrekken melkklieren dus melkafgifte.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Welk hormoon kan, na kunstmatige toediening, het rijpen van meer eicellen tegelijk bevorderen?
(dit wordt bv. gedaan bij IVF)
A
FSH
B
LH
C
oestrogeen
D
progesteron

Slide 25 - Quizvraag

Zwangerschapstesten berusten op het aantonen van een hormoon, dat alleen aan het begin van zwangerschap gemaakt wordt.
Welk hormoon is dat?
A
Progesteron
B
HCG
C
Oxytocine
D
Oestrogeen

Slide 26 - Quizvraag

Welk hormoon hoort bij bewering 1 en welke bij bewering 2?

1. Dit hormoon houdt het baarmoederslijmvlies in stand na de eisprong.
2. Tot 3 maanden zwangerschap wordt dit hormoon door de placenta
afgegeven.
A
1= HCG 2= oestrogeen
B
1= oestrogeen 2= HCG
C
1= HCG 2= progesteron
D
1= progesteron 2= HCG

Slide 27 - Quizvraag

Welk hormoon zorgt ervoor dat de geboorte op gang komt (weeën)?
A
Oxytocine
B
Prolactine
C
HCG
D
Oestrogeen

Slide 28 - Quizvraag

Opdrachten
- Nakijken HW: welke opgaven bespreken?

- Maken 4.3 opdr. 45 t/m 50 (of via Nectar digitaal: route B)
- Maken Examentraining H4 Voortplanting (voorbereiding SO)
timer
20:00

Slide 29 - Tekstslide

5.1 Voedingsstoffen

Slide 30 - Tekstslide

5.1 Leerdoelen + begrippen
1. Je vergelijkt de functie van brandstoffen, bouwstoffen en reservestoffen in je lichaam.
2. Je beschrijft het belang van essentiële aminozuren en essentiële vetzuren in je voeding. 

Let op! leerdoel 3 en 4 zijn geen leerstof voor TW

Slide 31 - Tekstslide

1. Je vergelijkt de functies van brandstoffen, bouwstoffen en reservestoffen in je lichaam.
Lees blz. 149
- Zoek op wat brandstoffen, bouwstoffen en reservestoffen zijn. 
- Welke zijn er, waarvoor gebruik je welke stof? 
- Naar welke BiNaS-tabellen gebruik je, wat staat erin?

Maak hiervan een schema! Klaar? Maak opdr. 2, 3, 4, 5

Stof
Functie
Kenmerken

Slide 32 - Tekstslide

Check
Brandstoffen - koolhydraten, vetten, eiwitten --> energie
Bouwstoffen - eiwitten (spieren), water, vetten (hormonen), mineralen (calcium - botten), vitaminen
Overschot eiwitten --> omgezet in brandstof of vet
Reservestoffen - koolhydraten (opgeslagen als glycogeen), vetten

Begrijp je de begrippen metabolisme, ruststofwisseling?

Slide 33 - Tekstslide

2. Je beschrijft het belang van essentiële aminozuren en essentiële vetzuren in je voeding.
Lees blz. 150

- Wat zijn aminozuren? Hoe verhouden die zich tot eiwitten?
- Wat zijn vetzuren, verzadigd/onverzadigd?
- Essentieel/niet-essentieel? Biologische waarde?
- BINAS 67H
- Welk orgaan is betrokken, wat doet dit orgaan?

Klaar? Maak opdr. 8 en 9

Slide 34 - Tekstslide

Check
Essentiële aminozuren en essentiële vetzuren krijg je binnen via je voeding. (Essentieel = Eten)

Niet-essentiëel --> lever. (Niet-essentieel = Niet-eten)

Onverzadigde vetzuren gaan aderverkalking tegen. 

Kun je nu het verschil uitleggen tussen essentiële en niet-essentiële aminozuren en vetzuren? 

Slide 35 - Tekstslide